Schrijfonderzoek in de praktijk brengen

Hoe zorg je ervoor dat je voldoende informatie meegeeft voor je verhaal, zonder van je boek een rapport te maken? Dit is waar je rekening mee moet houden als je schrijfonderzoek gaat doen of hebt gedaan.

Doelgroep: een belangrijke factor bij schrijfonderzoek

Je gaat met schrijfonderzoek beginnerscursussen volgen, meerdere boeken lezen en experts of ervaringsdeskundigen interviewen. Maar welke kennis deel je ook in je verhaal? Bedenk eerst wat je doelgroep is. Als je weet dat jouw verhaal over een specifieke uitvinding gaat, moet je meer uitleggen als Jan en alleman het gaat lezen. Weet je bijna zeker dat je aanstaande fans allemaal een goede kennis hebben van natuurkunde, dan moet je misschien nog meer onderzoek doen om hen geprikkeld te houden. Basisinformatie moet je dan juist achterwege laten.

Uitgangspunt: lijk een professor

Ongeacht voor wie je schrijft, het moet lijken alsof je een professor bent in het vakgebied, onderwerp of verhaalthema waar je over schrijft. Lijken is hier het toverwoord: je hoeft het niet te zijn. Dat ‘lijken’, houdt in dat je:

* Zelf een globaal tot redelijk gedetailleerd beeld moet hebben van waar je over schrijft.
Je hoeft niet als een daadwerkelijke expert allerlei details te weten. Als in je verhaal geleedpotige dieren belangrijk zijn, moet je weten wat de kenmerken, verschillen en overeenkomsten van zulke dieren zijn. Maar je hoeft dan niet te weten in welk opzicht de spijsvertering van een garnaal verschilt met die van een hommel.
* Zelf ook niet méér hoeft te weten dan nodig is om je verhaal tot een mooi geheel te maken.
Stop met informatie delen -of opzoeken- zodra dat narratief geen meerwaarde heeft. Ook al weet je meer dan je deelt. Zorg er wel voor dat je altijd net iets meer weet dan je deelt met je lezer. Zoals een professor ook altijd (net iets) slimmer moet zijn dan de student.

De professor voor de collegezaal

Wil een professor diens studenten goed kunnen opleiden, dan moet de informatieoverdracht prettig verlopen. Anders wordt er alsnog niets geleerd in de collegezaal.

Dat betekent dat:
* Datgene wat je personages zeggen, of wat in het verhaal gebeurt, in de basis moet kloppen.
Als je een nieuwe taal verzint voor je fictieve volk, kan je daar alle kanten mee op. Zo heeft de ene taal geen lidwoorden en de andere wel. Maar maak van je eigen taaltje geen ingewikkeld bolwerk van iets zonder lidwoorden, persoonsaanduidingen of werkwoorden, maar mèt een zelfverzonnen grammaticale constructie die het ‘samengevoegde passantwoord’ heet. Dat klinkt interessant, maar is op den duur niet meer te volgen, omdat de basis van deze taal helemaal rammelt.
* Je iets logisch en normaal moet kunnen uitleggen.
Ik kan als voormalig logopediste vertellen dat: ‘De taalontwikkeling van een jong kind een ingewikkelde samenhang is van onder andere syntax, morfologie, pragmatiek, grammatica, fonologie, en fonetiek.’
Dat is helemaal waar, toch? Ja, maar ik zou het je niet kwalijk nemen als je zou denken dat ik mezelf belangrijk wil laten klinken door allerlei ingewikkelde termen op een hoop te gooien. Wie weet, misschien verzin ik er zelfs een paar…
Oftewel: streef niet na om ingelezen over te komen. Met veel of ingewikkelde informatie staat de kennis niet in dienst van het verhaal, maar wordt het een infodump die alleen maar verwarrend werkt.

Ik kon ook gewoon schrijven dat de manier van uitspreken articulatie wordt genoemd, en dat twee belangrijke takken daarvan fonetiek en fonologie zijn. Om dan vervolgens een kindje met een spraakgebrek te laten voorkomen in het verhaal. Dan leg ik alsnog uit of en waarom dit een fonologische spraakstoornis is. Als dit de lezer überhaupt al interesseert… Misschien is het voor de lezer wel genoeg om te weten dat dit kind wordt gepest omdat het slist.

Voorkom expertpersonages

Probeer het expertpersonage te voorkomen: dat ene personage dat alles over dat ene onderwerp weet en ook continu daarover uitlegt. Als ik als logopediste in jouw verhaal over het slissende kind zou voorkomen, dan zou ik liever niet willen lezen dat mijn persona:
* naast logopediste zijn geen leven, verlangens, of personagebiografie heeft
* het slissende cliëntje aanspreekt met ‘sigmatismus interdentalis casus maandag 10.00 uur.’
(Sla deze praktijk over als de logopedist zo over cliënten praat…) Of in narratieve termen: dat leest niet als verhaal, maar als lompe, droge feiten. Feiten die de lezer misschien niet eens begrijpt.
Schrijf dan liever hoe:
* Nadine Sjakie probeert aan te leren hoe hij de stoute slang moet wegjagen en met een lieve slang moet praten.
* Nadine zo’n harde smak maakt dat haar voortanden eruit vallen en dan grapt dat ze maandag met de beste wil van de wereld geen goede slang voor Sjakie meer kan voordoen. Nogal lastig om een klank goed uit te spreken als je tong door het verlies van je tanden ineens onwillekeurig allerlei kanten op schiet als je praat…

Benodigde informatie in een scène

Soms heb je wel een ‘infodump’ nodig: een scène waarin relatief veel feitelijke informatie ineens moet worden gegeven om het verhaal lopende te houden. Probeer dan met show don’t tell ook nog iets over de onderlinge relaties, personages of het plotverloop te laten zien:
“Hoi Sjakie, ik ga even met mama praten, dan mag jij ondertussen even kleuren, goed? Mevrouw Jansen, het blijkt dat Sjakie interdentaal spreekt: met de tong tussen de tanden. Gelukkig is dat snel en goed op te lossen.”
“Dat is fijn om te horen. Sjakie, op het papier kleuren, verdorie!”
“O jee, ik was vergeten een boekje onder de kleurplaat te leggen. Wat ben je aan het tekenen, Sjakie?”
“Mijn fiets. Die kreeg ik voor mijn verjaardag.”
“Hoe lang duurt de therapie?”
“Ongeveer drie maanden, als Sjakie alles goed oppikt en zijn huiswerk goed maakt.”

Dat leest al heel wat natuurlijker en vlotter dan:
“Zo, mevrouw Jansen. Er is sprake van verschillende interdentale klanken, maar gezien de afwezigheid van addentale klanken of een fonologische stoornis, zal de therapie waarschijnlijk maar drie maanden duren.” Al is het maar omdat je niet nog geforceerd een extra scène uit hoeft te schrijven om te laten zien dat Sjakie ondeugend kan zijn, of dat het verhaal over de therapie drie maanden gaat duren.

Foto door UX Indonesia on Unsplash.

Je personage: de grootste angst

Als je een personage gaat schrijven, biedt een personagebiografie een handig overzicht van diens doen en laten en geschiedenis. Wat moet je in dat document toevoegen en wat is optioneel?
Deze week een toelichting bij de essentiële kennis over de grootste angst van je personage.

Waarom is dit belangrijk om dit te weten?

Als je ergens bang voor bent, doe je er alles aan om dat uit de weg te gaan. Of functioneer je niet normaal wanneer die angst bewaarheid wordt. In een verhaal zijn die momenten vaak belangrijke plotpunten, of een aanloop daarnaartoe. Daarom moet je weten hoe en wanneer en in welke mate deze angst aansluit bij de plotpunten. Kan die als aanleiding voor een belangrijke gebeurtenis dienen? Waarschijnlijk wel. Maar dan moet je wel weten hoe dat omschrijft en ook waarom. Oftewel: hoe dat aansluit bij alle andere factoren die bij je personage horen.  

Staat dit gegeven vast?

In het echte leven zijn angsten veranderlijk, voor een verhaal is het handig als je die als vaststaand ziet. Anders wordt je verhaalstructuur er rommelig van. De grootste angst van een personage is namelijk vaak de basis voor het centrale conflict van het verhaal. Is je personage doodsbang om er alleen voor te komen te staan? Plotseling eindigt een levenslange vriendschap… Heb je te maken met een controlefreak? Dan wordt diens geliefde ernstig ziek. Dan heb je niets meer in de hand.
Je hoeft een grote angst overigens niet bewaarheid te laten worden. Maar als je weet wat je personage eng vindt, kan je dat wel gebruiken om het verhaal zelf vooruit te helpen als je personage zelf liever blijft stilstaan.

Wat kan je te weten komen?

De grootste angst is verrassend veelzijdig als het gaat om wat die allemaal over je personage kan zeggen. Die kan zwakheden blootleggen, zoals bij de controlefreak. Een artiest die doodsbang is voor een falende carrière vertelt met een grootste angst óók over levensverwachtingen of -ambities. Ook karaktereigenschappen kunnen duidelijk worden. Iemand die doodsbang is om een machtspositie te verliezen, is waarschijnlijk egocentrisch. Zoek dus niet naar andere vondsten, maar kijk gewoon wat je vindt: wat kom je nog meer te weten over je personage zodra je weet wat de grootste angst is? Misschien is niet meteen alles interessant voor je personagebiografie, maar dat kan je later nog altijd schrappen; schrijf een nieuwe bevinding wel op in de kantlijn.

Moet je dit gegeven in je verhaal laten terugkomen?

Omdat de grootste angst van je personage in zoveel opzichten de drijvende kracht van je plot is of kan zijn, komt die altijd in je verhaal naar voren. De vraag is alleen of dat incognito of in het volle zicht is. Als het overduidelijk is, dan spreekt dat ook voor jou als schrijver voor zich en is die angst ook echt het belangrijkste plotpunt. Iemand die doodsbang is zonder baan te komen, wordt ontslagen en gaat weer werk zoeken. Is de klassieke muzikant bang gehoorschade op te lopen, dan zal het een wat subtieler plotpunt zijn dat hij niet naar de disco gaat. Het grootste plotpunt is dan misschien dat hij – met zijn muzikale gehoor-  dingt naar de titel van ‘meest belovend muzikaal talent van het jaar’.  Stem vooraf goed af waar de grootste angst van jouw personage zich bevindt op een schaal ‘van 1 tot incognito.’

Dit artikel verscheen eerder op Schrijven Online.

Foto door Ariana Suárez op Unsplash.

Het alledaagse verhaal deel 2: de praktijk

Ik schreef eerder al dat het alledaagse verhaal een pr-probleem heeft. Nu is het tijd om te kijken hoe je deze en andere factoren in je voordeel kan gebruiken om van een simpel lijkend verhaal alsnog iets moois te maken.

Wij versus het zware leven

In de inleiding op deze blogpost kon je lezen dat de personages van alledaagse verhalen hun conflict vinden in alledaagse dingen die fout gaan. Let op: alledaags betekent niet simpel of onbelangrijk. Het zijn alleen geen verhalen over een wereld die gered moet worden, er is geen miljoenenbedrijf bij betrokken, en ook de liefdesdriehoek zal je niet zo snel vinden in deze verhalen. Het zijn verhalen over zaken die een gemiddeld persoon ooit in het leven gaat meemaken, zelf of van dichtbij. Denk aan:
* ziekte
* liefdesverdriet
* het (proberen te) krijgen van een kind
* ontslagen worden
* een moeilijke studie volgen

Het is de lekke opblaasflamingo uit de inleidende blogpost, maar dan betreft het alleen iets groters in het grote plaatje van het leven. En in het alledaagse verhaal wordt je personage tijdens deze gebeurtenissen bijgestaan.

Tempo van het alledaagse verhaal

Het tempo van het alledaagse verhaal is een belangrijk punt dat het onderscheid van andere, meer spectaculaire verhalen. Het ligt naar verhouding lager, omdat het centraal conflict minder actie (in de ‘actiefilm zin van het woord’) heeft. Ga maar na. Als je enkel naar het verhaalthema kijkt, dan kan je zowel met een alledaags verhaal als met een meer gangbaar verhaal met hoger tempo te maken hebben. Het verschil is vooral hoe dat ‘actietechnisch’ wordt ingevuld.

verhaalthema betekent in een alledaags verhaalbetekent in andere verhalen vaak iets als
liefdesverdrieteen paar dagen chocolade eten en tissues volsnotteren en dan verder gaan met het leveneindresultaat van vreemdgaan of een liefdesdriehoek met ruzies en drama als gevolg
ontslageen baas die je apart neemt om rustig het slechte nieuws te brengen en zich zelf ook ongemakkelijk voelt.een baas die je in het gezicht schreeuwt en je vernedert in het bijzijn van je collega’s. Oprotbonussen van 30.000 euro na een schandaal bij een bank.
studereneen interessante stage lopen en gezellige studieuurtjes met nieuwe vriendenspectaculaire studentenfeestjes, ontgroeningen en rivaliserende studenten op een prestigieuze universiteit

Omdat de gebeurtenissen in een alledaagse verhaal niet bepaald schokkend zijn, ligt het (gevoelsmatige) tempo als vanzelf lager. Geen ‘actie-actie-actie!’ maar rustig aan bestuderen wat er eigenlijk gebeurt. Misschien zelfs zonder duidelijk conflict. Dat mag in deze verhalen, dat hoort zelfs, maar hoe zorg je ervoor dat het tempo rustig voortkabbelt, in plaats van dat de lezer alsnog in slaap valt?

Belang van sfeeromschrijving vanuit het perspectief van het personage

In ieder verhaal is goede sfeeromschrijving belangrijk, maar in alledaagse verhalen maakt dat het verschil tussen een goed verhaal en een vreselijk verhaal. Vergis je niet, dat is moeilijk! Je moet namelijk beschrijven hoe iets overkomt of aanvoelt voor je personage. Daarvoor moet je gaan omschrijven en dan ligt een infodump op de loer, maar op een andere manier dan je misschien zou denken. Zo kan je een fijne ruimte omschrijven als: de lichte meubels en zachte kussens zagen er uitnodigend uit. Daar is op zich niets mis mee, maar het is relatief afstandelijk. Als er weinig actie in het verhaal zit, dan moet je het levendig kunnen maken door het nog meer dan normaal mee te laten leven met het personage. Dat kan je vrij letterlijk nemen: neem je lezer mee in het eigenlijke leven van je personage. De eerder genoemde ruimte kan je dan beter omschrijven als: de zachte kussens op de bank boden een uitkomst na een dag hard werken.
Het lastige hiervan is dat een tell op de loer ligt: en niet voor een enkele zin, maar voor vele pagina’s. Want hoe verzandt je niet in: Mijn personage vindt zus en zo, voor mijn personage is het YXZ om dit mee te maken? De truc zit ‘m in een combinatie van invoelen en observeren.

Invoelen en observeren

Bij het schrijven van een alledaags verhaal kom je een heel eind met invoelen en observeren. Met invoelen bedoel ik hier zoveel als de waarheid van je personage kennen en daar ook naar schrijven.
Let erop dat je voelen niet te letterlijk neemt. Voelen is schrijftechnisch gezien een gevaarlijk zintuig. Negen van de tien keer schrijf je er een tell mee. “Ik voel me misselijk.” “Ik voel me in de steek gelaten.” “Ik voel de wind in mijn haren.” Vervang dat liever door “Het zure braaksel komt opzetten.” “Ik ben eenzaam.” “De wind strijkt door mijn haren.” Ook al zijn deze voorbeelden soms nog steeds erg tell, het woord voelen spant vrijwel altijd de kroon. Probeer dat de vermijden waar je kan.
Dan is er nog observeren: wat ziet je personage en wat denkt die daarbij? Wat voor gevoelens maakt dat los?
Met andere woorden: invoelen en observeren betekent hier: beschrijf hoe je personage de wereld om zich heen beleeft.

Aandacht naar de details

Als een verhaal weinig noemenswaardige ‘echte’ conflicten heeft, dan moet je aandacht aan details besteden om het lopende de houden. Schrijf over de collega die iedere dag koffie haalt en over de lunchroom die de aller-allerlekkerste appeltaart heeft. Denk aan het gezegde: “Het zijn de kleine dingen die het ‘m doen.” Dat kan je als uitgangspunt gebruiken. Wees niet bang om langer stil te staan bij die kleine dingen: klein + klein= groot: met een hoop kleine, belangrijke dingen kan je iets groot(s) maken. Verplaats de aandacht met enige regelmaat naar een ander detail, zodat het niet te langdradig wordt. Bij het alledaagse verhaal gaat vaak de regel op: zolang het belangrijk is voor het personage, is het belangrijk voor het verhaal. Als je je lezer op eenzelfde manier het belang van het detail of moment kan laten inzien op de manier waarop je personage dat beleeft, zal je niet snel meer iets saais schrijven. Dan bestaan onbenullige gebeurtenissen of details niet meer.

Foto by Florencia Viadana op Unsplash.

Je personage: gender en seksualiteit

Als je een personage gaat schrijven, biedt een personagebiografie een handig overzicht van diens doen en laten en geschiedenis. Wat moet je in dat document toevoegen en wat is optioneel?
Deze week een toelichting over gender en seksualiteit.

Wanneer kan dit relevant zijn?

Gender en seksualiteit zijn bijzonder om over te schrijven. Het kan namelijk het volledige verhaalthema of centrale conflict bepalen, maar het kan ook net zo irrelevant zijn zoals een detail als haarkleur dat meestal is. Die mate van relevantie moet je voor jezelf vooraf vaststellen, anders komt je verhaal vroeg of laat op losse schroeven te staan.

Staat dit gegeven vast?

Iemands seksuele voorkeur en gender(identiteit) staan vast. Maar afhankelijk van de tijd, plaats en mening van naasten kan eenzelfde identiteit een compleet ander verhaal opleveren. Denk aan een tijdperk waarin het enige recht van de vrouw het aanrecht was. Of aan een van de vele landen waar je als homoseksueel vandaag nog voor je leven moet vrezen.
Je mag zoveel als je wil spelen met hoe je hoofdpersonage met diens geaardheid of gender(identiteit) omgaat. Maar ga niet knoeien met geschiedkundige of geografische feiten over hoe de wereld daarover dacht of denkt. Daar wordt je verhaal ongeloofwaardig van.

Wat kan je te weten komen?

Deze combinatie van de vrijheid die je hebt om je personage te kneden en de regels waaraan je je te houden hebt, geeft je de kans om je verhaal werkelijk uniek te maken. Je hebt zoveel mogelijkheden, dat er ook eindeloos veel potentiële verhalen zijn. De gender en geaardheid van je personage vormen daarbij slechts de eerste stap.
Stel dat je biseksuele personage in de middeleeuwen leeft. Het ene biseksuele personage valt op een persoon van het andere geslacht en hoeft dus in het openbaar niet bang te zijn voor vergelding. Maar dan kan je wel schrijven over de innerlijke worsteling die je personage ongetwijfeld heeft (gehad) over het feit dat diegene nog steeds op het iemand van hetzelfde geslacht valt.
Wat doet het middeleeuwse biseksuele personage dat wel verliefd wordt op iemand van hetzelfde geslacht? Krijg je een verboden liefde of een persoon die verder gaat zoeken naar een ‘aanvaardbare liefde’ in de wetenschap dat diegene de eerste ‘echte’ liefde heeft moeten laten varen?

Dit zijn al vier verschillende scenario’s over één personage in dezelfde setting. Tel er karaktertrekken of andere factoren bij op en de lijst van mogelijkheden wordt eindeloos veel langer.

  • Je mannelijke personage besluit verder te zoeken naar een vrouw op wie hij verliefd kan worden. Dit geeft weer dat hij waarschijnlijk niet de moed heeft die hij zou willen hebben. Wat zegt dat over zijn heldenreis?
  • Je vrouwelijke personage komt een man tegen en trouwt met hem. Dan komt ze later alsnog een vrouw tegen. Als ze nu vreemd zou gaan, is dat vanwege lust, of vanwege een gedeeltelijk onderdrukte seksualiteit? Durft ze het risico van steniging aan te gaan? Aan jou de keuze. En ongeacht het antwoord daarop, wat wil ze riskeren? Ook dat zegt veel over haar karakter en de heldenreis.

Kortom: gender en seksualiteit biedt een breed scala aan mogelijkheden, maar er zijn vaak wel veel extra factoren die je niet zomaar kan negeren als je je verhaal geloofwaardig en interessant wil houden.

Wanneer is dit belangrijk genoeg om uit te schrijven?

Soms maakt het de omgeving echter helemaal niets uit dat je personage een bepaalde geaardheid heeft, of wordt ze als vrouw gelijk behandeld. Waak er dan voor dat je van de geaardheid of het geslacht alsnog een ding gaat maken. Als de personages in het boek dat al niet doen, waarom zou jij dat wel doen? Een conflict dat er is omwille van de aanwezigheid van een conflict leest nooit fijn.  

Dit artikel verscheen eerder op Schrijven Online.

Foto door Rob Maxwell op Unsplash.

Het alledaagse verhaal: inleiding: het pr-probleem

Buitenechtelijke affaires, een moeder die haar kind redt van een drugsbende, of de gehaaide advocaat die spion blijkt te zijn… Spectaculaire verhalen zijn talrijk. Zodanig zelfs, dat het kan lijken alsof een alledaags verhaal dat niet bol staat van actie of ellende geen bestaansrecht heeft. In deze post lees je waarom dat zo lijkt en is en waarom die verhalen wel degelijk interessant kunnen zijn als ze goed geschreven worden.

De meeste mensen deugen

In De meeste mensen deugen schrijft historicus Rutger Bregman op basis van onderzoek uitgebreid waarom de mens in wezen goed is, in plaats van slecht.
Ik deel een van de bevindingen, omdat het verderop laat zien waarom alledaagse verhalen of scènes zo goed kunnen werken. Zelfs -of misschien juist- wanneer er niets uitgesproken spannends gebeurt en mensen ‘gewoon’ aardig voor elkaar zijn.
Om de rest van de blogpost te kunnen volgen, moet je het volgende uitgangspunt (tijdelijk) voor waarheid aannemen. Je hoef het niet met de inhoud eens te zijn of het boek te lezen. (Hoewel ik het persoonlijk zeker een aanrader vind!)

Mensen moeten in de kern wel deugen. Als de mens op dood en verderf uit zou zijn, waren we allang uitgestorven of hadden we geen functionerende samenleving.

Dit is kort door de bocht waar Bregman zoal over schrijft. Daarnaast stelt hij ook dat de meeste mensen -met alle respect- best saai zijn. 99% van de mensen heeft geen spectaculair leven(sverhaal). Ieder huisje heeft zijn kruisje, maar een leven bol van de actie en ellende… Uiteindelijk zitten we met zijn allen toch het merendeel van de tijd op kantoor of op school, een bammetje kaas te eten, liggen we te slapen, verschonen we luiers van onze baby’s… dat soort alledaagse dingen.

De conclusie lijkt: we zijn met z’n allen in wezen aardige mensen die een saai leven leiden. Dus alledaagse verhalen zijn ook saai. Maar is dat ook zo?

Waarom lijkt een alledaags verhaal saai?

De term en de voorwaarde voor een centraal conflict in een verhaal zijn de grootste boosdoeners van het pr-probleem van het alledaagse verhaal. In de niet-narratieve zin betekent een conflict immers ruzie. En tenzij je ècht een leven van ellende en actie hebt, is een ruzie niet bepaald alledaags. En dan is daar nog het vallen en opstaan. Hoe voldoe je aan die randvoorwaarde van een verhaal als je gemiddelde werkdag bestaat uit het tikken achter een toetsenbord met collega’s die niet meteen regelrechte tirannen zijn? Dat gaat niet echt. En trouwens, als je wel eerlijk over jouw kantoorbaan zou schrijven: Ik ben misschien geen skydivende, filantropische, backpakkende BN’er, maar ik zit hier prima op mijn plek en mijn collega’s zijn aardige mensen. Ik schrijf dus over onze goede collegiale band. Wat is dan het eerste wat in je opkomt?
“Goedemorgen, toffe collega! Hier is je ochtendkoffie. Er zit een suikerklontje in, zo drink je het graag.”
“Dank je wel! Zullen we samen gaan mountainbiken in het weekend? Ik bof maar met een collega zoals jij!”

Zoetsappig, toch?

Nog een belangrijk punt: als jij iemand een oprechte held noemt als iemand iets kleins of aardigs doet, -de euro betalen die de voorganger tekort komt bij de kassa, een kaartje sturen aan een zieke vriend- dan is de respons waarschijnlijk: ‘Stelt niks voor’ of ‘Dat is gewoon aardig, dat maakt me geen superheld.’ En dat is ergens ook zo. Niemand is met gevaar voor eigen leven een brandend huis in gerend om kinderen te redden. De held is niet heldhaftig. Niet bepaald goed voor de pr van een verhaal.

Een alledaags verhaal is dus ogenschijnlijk schijnheilig, zonder dat er een held of conflict in voorkomt.
Voor zover er wèl een conflict is, lijkt dat uit te gaan van het idee: “Het leven is (niet) zwaar.

Het leven is (niet) zwaar: het goed geschreven alledaagse verhaal

Je kent ongetwijfeld de vakantie waarin er iets fout gaat. Je hotel hoeft niet meteen in brand gevlogen te zijn, maar toch was de opblaasflamingo lek. Een honderd procent perfecte vakantie bestaat dus niet. Maar je zal vanwege de lekke opblaasflamingo niet zeggen dat je hele drie weken durende vakantie in Zuid-Frankrijk is verpest.
Zo kan je een alledaags verhaal ook bekijken. Er gebeuren met regelmaat dingen die je personage op het moment (of langdurig) aardig op de proef stellen, maar om dan te zeggen dat je complete leven dan een en al ellende is of een bloedstollend conflict heeft… Vaak is dat in een gemiddeld of alledaags leven niet zo.

Ja, het leven is soms zwaar (‘verdraaide opblaasflamingo…’) maar je leven is ook niet meteen vergald. Je koopt een nieuwe opblaasflamingo of laat de kinderen met emmertje spelen en klaar is Kees. Daar zal niemand eindeloos over doorvertellen – of schrijven-.

De kunst van herkenbaar schrijven

Waarom kan een alledaags verhaal dan toch prettig lezen?
Omdat het bol staat van die alledaagse koffie halende collega’s, kaartjes van vrienden en andere oprechte momenten die we doorgaans als te klein of vanzelfsprekend beschouwen om nog echt op te letten. In die momenten is het ‘wij als echte mensen versus de lekke opblaasflamingo’s die het leven ons zo nu en dan toewerpt’. Zo wordt het leven het centrale conflict, zonder dat het spectaculair of eenzijdig hoeft te zijn. En omdat de meeste mensen deugen, zal ieder personage je held willen helpen om (met zijn allen) iets moois van het leven te maken.
En ook al lijkt soms het moeilijk om te geloven of toe te geven: we hebben meer mensen in ons leven die gezellig bij ons op de thee komen dan mensen die er een dagtaak van maken om ons actief het leven zuur maken of regelrecht onze moord aan het beramen zijn.

Kortom: onze alledaagse gang van zaken en onze alledaagse vriendelijkheid zijn herkenbaar. En hoe spectaculair of fantasierijk een verhaal ook is, een verhaal dat niet op een bepaalde herkenbaar leest voor een lezer, slaat nooit aan. Volgende week kan je wat tips en trucs lezen die je helpen een alledaags verhaal interessant te schrijven.

Je personage: waar heeft de wieg gestaan?

Als je een personage gaat schrijven, biedt een personagebiografie een handig overzicht van diens doen en laten en geschiedenis. Wat moet je in dat document toevoegen en wat is optioneel?
Deze week een toelichting bij de essentiële kennis over in wat voor omgeving en milieu je personage is opgegroeid.

Waarom is dit belangrijk om dit te weten?

Je wieg bepaalt je wereldbeeld voor een groot deel. Kijk naar het verschil tussen een gezin dat naar de voedselbank moet en een gezin met een sauna en zwembad in huis. Het ene kind groeit op met voedselonzekerheid als zorg, het kind uit het andere gezin weet misschien niet eens dat er mensen zijn die daarmee moeten kampen. Evengoed groeit een kind in Nederland op met het idee dat je binnen een halfuur autorijden altijd wel een treinstation tegenkomt. Dat is niet zo als je in een dunbevolkte staat in de VS woont.
Waar je wieg staat, is misschien wel het meest duidelijke referentiekader waarmee je de wereld in kijkt – of misschien beter gezegd, leert kijken. Wil je dat je personage zijn wereldbeeld enigszins verandert, dan moet je weten wat dat is. En iets aan je personages wereldbeeld gaat veranderen: iedere held maakt in het verhaal een centraal conflict mee.

Staat dit gegeven vast?

De wieg van je personage staat vast, een wereldbeeld niet. Dat gat vormt vaak een deel van het centrale conflict. Kijk goed wat je echt niet kan veranderen en wat je personage zou kunnen aanleren of waar die aan zou kunnen wennen. Je rijkeluiskindje heeft nooit hoeven werken vanwege de financiële overvloed binnen de familie, maar ze kan nog wel leren solliciteren en werken. Haar arme tegenpool kan als ze de loterij wint vast wel wennen aan het idee dat ze een keer op vakantie kan. Al kost het even tijd voor ze gewend is aan het idee dat als ze vijftig euro uitgeeft aan een etentje, dat niet meteen betekent dat ze een voorlopig ieder dubbeltje moet omdraaien.  

Wat kan je te weten komen?

Met de wieg kom je erachter waar je personage aan gewend is en wat comfortabel is. Soms kan je dat vertalen naar de comfortzone die verlaten moet worden. Andere keren kan je ‘comfortabel’ wat letterlijker nemen en leer je daarvan waar je personage bang voor is, of wat diens idealen zijn. Dat kan weer handig zijn om belangrijke karaktertrekken of normen en waarden van je personage te bepalen. Zo krijg je ook broodnodige informatie die je helpt je personage levendig te maken.

Moet je dit in je verhaal laten terugkomen?

Als je de wieg van je personage expliciet meeneemt in je verhaal, wordt de sociaaleconomische status van je personage al snel een onderdeel van je verhaalthema. Maar je kan met show, don’t tell ook een heel eind komen door te laten zien hoe en waar je personage is opgegroeid. Je kan eigenlijk niet om de wieg van je personage heen. Vroeg of laat kom je die wel tegen, omdat de wieg vele factoren bepaalt die organisch in je verhaal verweven raken. Overtuigingen, meningen en zelfs karaktertrekken. Maar het is aan jou om te bepalen welke en hoeveel aandacht je daar aan besteedt.

Dit artikel verscheen eerder op Schrijven Online.

Foto door freestocks op Unsplash.

Schrijfoefening: de doodnormale treinreis

Vorig jaar organiseerde ik de schrijfwedstrijd Portland Pen. Ik kreeg spectaculaire reisverhalen terug om te lezen, maar ik wil nu laten zien dat er verborgen informatie verstopt zit in een scène met een doodnormale treinreis

Uitgangspunt van de schrijfoefening

Deze schrijfoefening gaat in op het idee dat:
* iets voor de een alledaags is, en voor de ander een hele onderneming
* iets niet per definitie spectaculair hoeft te zijn, voordat je iets over je verhaal of personage kan leren
* je soms juist in de details of tussen de regels van het schijnbaar normale door iets te weten komt over je verhaal of personage. Iets wat je niet zou zien als het verhaalthema zelf al tot de verbeelding spreekt.

De alledaagse treinreis

In deze schrijfoefening gaat je personage
* een kaartje kopen voor de trein
* naar het station
* de trein instappen
* een keer overstappen: de dienstregeling is hierbij prima, er is geen vertraging in het spel
* de trein weer uit, op weg naar een vriend of familielid om een alledaags bakje koffie te drinken. (Lees: je personage is niet op weg naar een begrafenis, het vliegveld voor een belangrijke zakendeal, kraamvisite…) De reden voor dit treinritje is relatief saai.
Tijdens deze treinrit mag je personage geen getuige zijn van een vechtpartij, sjans hebben met de toekomstige partner… Bovendien reist je personage gewoon binnen Nederland. Er is geen taalbarrière, ingewikkeld gedoe met wisselen van vervoerders…Dit ritje is op zichzelf in elk opzicht alledaags.

Met andere woorden: op zichzelf is deze treinreis doodnormaal. De vraag is alleen of jouw personage dat ook zo beleeft, en waarom (niet). Ongeacht dat antwoord ga je kijken waaraan je dat ziet en wat er alsnog gebeurt waaraan je iets aan je personage of het plot opmerkt. Of wat deze ogenschijnlijk saaie scène alsnog interessant maakt of kan maken.

De extremen op een rijtje

Gegevendoorgewinterde treinreiziger reiziger die normaalgesproken altijd met de auto gaat
kaartje kopen doet dat niet: de ov-chipkaart wordt automatisch opgeladen bij een bepaald bedrag.moet nog een ov-chipkaart kopen en uitvinden hoe je die oplaadt en hoe de stationspoortjes werken
naar het stationhoeft maar op de klok te kijken om te weten wanneer hij moet vertrekken moet nog een website (weten te) vinden waarop de dienstregelingen vermeld staan
de trein instappenziet een trein aankomen en weet aan de hand van de lengte van de trein en de tijd van de dag waar hij de grootste kans op een zitplaats heeftweet misschien niet dat er ook stiltecoupés zijn en baseert de zitplaatskeuze daar dus ook niet op
overstappengaat in een coupe zitten die dicht bij de trap naar het andere perron stil gaat staanhoud de dienstregeling goed in de gaten of heeft de hele week al in het hoofd dat van spoor zeven de volgende trein gaat, met een overstap van zès minuten
het station verlatenheeft nauwelijks door dat de treinreis erop zit en vervolgt routineus de reiskijkt verwoed waar de bussen staan of belt meteen de vriend op: ‘Alles is goed gegaan, waar staat de P&R waar jij wacht?’

Alles in kleine stapjes…

Als je de tabel ziet, gaat de treinreiziger zowat emotieloos door het leven, waar de autobestuurder ’s werelds grootste stresskip lijkt. Dat is dus uitgesproken niet de bedoeling van deze scène. Idealiter ligt het resultaat ergens in het midden: bijna alles lijkt normaal, zoals bij de treinreiziger, maar ergens valt er iets kleins op of gebeurt er iets relatiefs eenvoudigs, waardoor er nog ergens over te schrijven valt.

Welke van deze elementen zou iets over je personage kunnen zeggen?
Is je personage vaak blut? Misschien werkt die automatische bijschrijving dan niet meer, of is het extra stressen als een kaartje uit de automaat een euro duurder blijkt te zijn dan die online een te kopen.
Of als je personage zich soms verslaapt…

In deze schrijfoefening gaat er niets mis, maar als je wil schrijven over iets alledaags, moet je wel – al is het maar in het achterhoofd- bedenken wat er mis zou kunnen gaan. Anders wordt je verhaal ècht eentonig en emotieloos. Je personage mag dan niet continu interessante dingen denken, het denkt en observeert wel degelijk. Wees niet bang om dat zo nu en dan uit te schrijven:
“Ik moet eens ophouden iedere dag koffie te halen op het station. Dan heb ik zo die ene citytrip bij elkaar gespaard.”
“Joepie, een dubbeldekker. Daar wilde ik als kind al in rijden. Ik hoop dat er boven nog een plaatsje vrij is!”

Kies het element wat voor je personage om wat voor reden dan ook het interessantst is en schrijf daar iets omheen wat het schrijven waard is. Zo kan de doorgewinterde reiziger genieten van de overstap omdat hij iets aan het station nog altijd mooi vindt om te bekijken. De nieuwe treinreiziger kan naar het station gaan het belangrijkst vinden, omdat die daar nog alles moet ontdekken.

Vervolgens laat je iets kleins gebeuren. Er schiet je personage plotseling iets te binnen (al dan niet door iets wat die ziet of wat er gebeurt), er komen gevoelens opzetten (fysiek of emotioneel) waardoor je personage de treinrit op een bepaalde manier beleeft. Laat de conducteur op een goede vriend lijken, de wc wel heel erg stinken…

… En actie!

Wat doet je personage met dit kleine gegeven? Soms zeggen de kleinste acties veel over hoe je personage in elkaar steekt!

Meldt je personage de stankoverlast? Groet die de conducteur? Heeft dat nog gevolgen voor het latere plot? (‘Laat ik die lang verloren gewaande vriend weer eens bellen..’) Is het voorval aan het eind van de rit weer vergeten of is dat de reden om vaker met de trein te gaan of juist een auto aan te schaffen?

Zenmomentje

In deze scène zal er niets gebeuren wat het complete plot op zijn kop zet, hoogstens vormt het een van de tientallen schakeltjes. Maar je kan van deze oefening wel iets over je personage leren. En het geeft een prettig narratief ‘zenmoment’, waar je sfeeromschrijving goed tot zijn recht kan laten komen.
Een paar honderd of soms tientallen woorden volstaan vaak al voor dit soort scènes, anders verliezen ze hun kracht. Maar ze zijn dan wel kort en krachtig!

Foto door Finn IJspeert op Unsplash.

Drie-aktenstructuur: de derde akte

In de serie ‘Drie-aktenstructuur’ leer je ieder verhaalelement van het drie/aktenstructuurschema beter te begrijpen. Alle afzonderlijke elementen zijn al aan bod gekomen. Maar ook de aken zelf kunnen je een beter begrip van je verhaal geven. Wat zijn de belangrijkste aandachtspunten per akte? Deze week de derde akte, waarin het verhaal wordt afgerond.

3 aktenstructuur

Wat moet deze akte vooral doen?

Deze akte moet afronden en naar een einde toewerken. Dat laatste woord is het toverwoord. Afsluiten doe je geleidelijk aan. Dat houdt twee belangrijke dingen in:

  • Na de climax is het verhaal niet plotseling over.
    Onthoud dat je een hele akte hebt om iets af te ronden, niet slechts een enkel verhaalelement. Dat is niet voor niets zo.
  • Je introduceert geen nieuw idee.

Het moment van introduceren ligt inmiddels ver achter je. Dat geldt niet alleen voor nieuwe verhaallijnen op zich. Ook een nieuwe draai aan een verhaal geven is hier niet meer op zijn plaats. Het bekendste en duidelijkste voorbeeld is koppelen: ga niet op het laatste moment nog redenen aanvoeren waarom deze mensen een mooi stel (zouden) zijn.

Wat moet je vooraf weten voor deze akte?

De toon van je einde kan het verloop van je verhaal bepalen. Je kan een ‘lang en gelukkig’ immers niet uit de lucht laten vallen. Vul deze zin voor jezelf in: “Als mijn lezer het boek dichtslaat, wil ik dat die X voelt.” Bedenk hoe je dat warme gevoel, schuld, verdriet, opluchting…  gedurende je hele verhaal naar voren laat komen. Dat kan met thema´s, onderlinge relaties tussen personages, subplots, symboliek… Wat je maar kan bedenken. Je verhaal hoeft niet in zijn geheel in het teken te staan van het einde, maar je moet wel genoeg hebben om naar te kunnen herleiden.

Wat moet voor de lezer duidelijk worden?

Wat jij wil. Je staat zelf voor de keuze of je een open einde schrijft of niet en daarmee ook wat je aan de fantasie van de lezer overlaat. Daarvoor moet je wel het nodige afwegen, ook al in eerdere delen van het verhaal. Uitzondering hierop is het centraal conflict. Je moet wel een duidelijk antwoord geven op de vraag of de heldenreis slaagt of niet. Als je heldenreis geen uitgesproken ja/nee antwoord heeft (“Wordt de draak verslagen?”) geef dan wel aan in welke ‘richting’ het verhaal verder gaat: “Hoe gaat het leven als huisrouw verder?” “Niet zo fantastisch, nu ze vrienden is kwijtgeraakt door haar zelfzuchtige gedrag.” Of deze vrouw dan naar verloop van tijd ook haar huwelijk op de klippen ziet lopen of na een flinke tijd van egoïsme weer vrienden maakt, dat mag de lezer dan bepalen.

Wat mag je openlaten in deze akte?

Alles of niks, het is maar net hoe je het bekijkt en of je een open einde schrijft of niet. Zolang het centrale conflict maar beantwoord wordt, je niets nieuws introduceert en je het verhaal geleidelijk laat aflopen en niet plotseling stopt, kan je niet zo snel te veel open laten aan het einde van je verhaal.

Samenhang met andere akten

De derde akte moet vooral laten zien wat er ten opzichte van de eerste akte is veranderd. Aan het eind van het verhaal heeft je personage een heel ander leven, visie of leefomstandigheden. Daar is het centrale conflict immers voor bedoeld.
Daarnaast is de derde akte niet alleen het einde van het verhaal, maar ook een slot van de tweede akte.
Het is geen glasharde regel, maar het kan je wel wat houvast bieden: de eerste helft van de derde akte kan je gebruiken om terug te blikken op de tweede akte, de laatste helft is bedoeld voor de afronding van je verhaal.

Dit artikel verscheen eerder op Schrijven Online.

Foto door Aaron Burden op Unsplash.

Schrijfwedstrijd 300 uitslag

De schrijfwedstrijd 300 kreeg meer inzendingen dan ik had verwacht! Met zoveel mooie verhalen was het erg lastig om de knoop door te hakken. Uiteindelijk won het verhaal ´De observaties van Dora Maar´ geschreven door Esther Leenders. Uiteindelijk heeft haar verhaal onder andere gewonnen door haar mooie mix van fictie en non-fictie en haar schrijfstijl. Gefeliciteerd, Esther! Lees het verhaal hier:

De observaties van Dora maar– Esther Leenders

GEESKE & KATE – 16.05 uur

‘Dat vind ik wat vaag’, zegt Geeske. ‘Wat bedoel je precies?’
‘Nou gewoon, dat ik denk…is dit het dan?’ Met een zucht slaat Kate haar blik neer en staart naar de een vlek in de vloerbedekking. Als ze weer opkijkt is daar nog steeds die opgeruimde blik van Geeske. Daar zitten ze dan, met z’n tweeën. Kate begint te vertellen hoe ze iedere ochtend uitgeput wakker wordt – haar wang vol diepe, rode groeven – met het gevoel dat ze in een wereld leeft waarin iets niet klopt.
‘Vind je het oké als ik je een gekke vraag ga stellen?’ Geeske slaat haar benen kordaat over elkaar. De puntige sandaal aan haar voet wipt op en neer. ‘Ik wil je vragen om je voor te stellen dat je gaat slapen. Tijdens de nacht – je hebt het niet door – gebeurt er een wonder. Alles wat je wilt, dat is er opeens!’
‘Een wonder?’
‘Ja, precies. Waaraan ga je merken dat dit wonder heeft plaatsgevonden?’
Kate draait haar hoofd in de richting van het raam. Een streep zonlicht valt op haar gezicht. Ze ziet er moe uit, met donkere kringen onder haar ogen. Vlakbij sjirpen vogels.
Dan antwoordt ze toegeeflijk: ‘Nou gewoon, dat ik me niet meer druk hoef te maken over werk en huishouden. En niet zo in de rol van moeder of vrouw zit.’
‘Wat wil je dan?’
‘Vrij zijn.’
Ze zegt het nauwelijks hoorbaar, bijna fluisterend. ‘Maar mijn werk en de kinderen dan? En Maarten heeft ook een drukke baan…’.
Geeske kijkt opeens fel en slaat haar armen over elkaar heen. ‘Dat zijn een hele hoop belemmerende gedachten. Ik kan je helpen om dit doel te bereiken, maar je moet het wel willen.’
En dan weer vriendelijk: ‘Zullen we een korte plaspauze doen?’

DORA – 16.11 uur

De deur van praktijkruimte 2.1 wordt gesloten en ik ben weer alleen in de kamer. Er zijn grotere ruimtes in dit pand, met meer bedrijvigheid, maar 2.1 is mijn plek. Ik hou van de grote hoge ramen en mijn plaatsje in de linkerhoek. Vanaf hier heb ik goed zicht op de zithoek met de zwarte fauteuils. In praktijkruimte 2.1 kan ik mijn beste vaardigheden oefenen: luisteren en onzichtbaar zijn.
Een uitgesproken type zou ik mezelf niet noemen, ondanks dat mijn uiterlijk anders doet vermoeden. Alhoewel, nu ik erover nadenk komt mijn voorkomen tegenwoordig nauwelijks nog wonderlijk over op de meeste mensen. De vormentaal van mijn schepper brengt lang niet meer zo’n schok teweeg als in het jaar dat mijn origineel geschilderd werd. Mon Dieu, het kon niet op in die tijd! Een select clubje pioniers in de kunst was lyrisch over mij. Zo gedurfd, zo excentriek! Ik voel nog steeds kriebels in mijn buik als ik eraan denk.
Maar sinds massaproductie in de tweede helft van de vorige eeuw zijn intrede deed is de vormentaal van mijn lief gedegradeerd tot decoratie op wanden van dit soort kleurloze praktijkruimtes. Treurig eigenlijk. Maar inmiddels heb ik me bij dit lot neergelegd. Veel van mijn soortgenoten vertoeven in donkere museumdepots. Ik word tenminste nog gezien!
En ik vermaak me prima met de gesprekken die in deze ruimte plaatsvinden. Leed is voor mij een onuitputtelijke bron van inspiratie, perfect materiaal. Niets maakt het menselijk tekort zo schrijnend zichtbaar als het observeren van wanhopige vrouwen. Die zijn er altijd genoeg, in alle generaties na mij.

GEESKE & KATE – 16.38 uur

‘Kate…wanneer kwam deze gedachte voor het eerst bij je op?’
‘Welke gedachte?’
Geeske buigt naar voren. Haar witte tanden steken af tegen haar gebruinde huid.
‘De gedachte dat je spijt hebt van het moederschap.’
Terwijl ze het zegt bijt Kate op de binnenkant van haar wang. De zon is achter een wolk verdwenen.
‘Heb ik dat gezegd?’
‘Ja. Wanneer dacht je dit voor het eerst?’
Kate rommelt in haar tasje. Een druppel snot valt uit haar neus. Met brandende ogen kijkt ze Geeske aan om meteen daarna haar blik weer af te wenden. Onhandig draait ze haar hoofd en probeert haar neus af te vegen aan het pofmouwtje van haar T-shirt.
‘Daar staan tissues,’ zegt Geeske terwijl ze naar de vensterbank wijst.

DORA – 16.40 uur

Zielenpijn zoals die van Kate laat me meestal koud. Het is weinig interessant en niet inspirerend. Ik beschouw het als elitair ongemak van een veeleisende generatie. En niet te vergelijken met gesprekken over écht menselijk lijden zoals een dierbare verliezen of een zware depressie.
Steeds vaker zitten ze hier – twintigers en dertigers die imploderen op het moment dat hun leven niet gaat zoals verwacht. Die hulp zoeken zodra het niet meer leuk is, zonder te beseffen dat het onzekere bestaan dat ze leven het leven zélf is. Normaal zou ik types zoals Kate veroordelen. Je mag blij zijn dat je kinderen hebt!
Het is stil in de kamer. Ik hoor alleen het zoemen van de tl-buizen in het plafond. Kate schuift nerveus heen en weer op haar stoel en slaat haar armen om haar lijf. Ze staart weer naar de grond. Er is iets in haar waar ik een vreemd soort troost uit put. Iets herkenbaars en ondefinieerbaars. Ze raakt me. Wat vreemd is, omdat haar pijn als een stokje in mijn eigen wond loopt te poeren. Of misschien juist daaróm. Het confronteert me met het grote verdriet in mijn leven: het feit dat ik zelf geen kinderen heb.
Met een papieren zakdoekje veegt ze in haar ooghoeken. Dan kijkt ze mij recht aan en weet ik ineens wat ons bindt: het gevoel te falen als moeder.

GEESKE & KATE – 16.44 uur

‘We eindigen dit gesprek met een bodyscan. Ga stevig staan en voel hoe je tenen vastzitten aan je voeten. Probeer hé-le-maal te ontspannen.’
Met monotone stem praat Geeske minutenlang door, een opsomming makend van ieder lichaamsdeel waar naartoe geademd dient te worden. Kate ademt in en lijkt slecht op haar gemak. Een dun streepje mascara loopt naar beneden vanaf haar ooghoek. Ze heeft nog steeds een loopneus.
‘Ontspan tot slot je kaken,’ zegt Geeske. ‘Daar zit vaak spanning.’
Kate knakt met haar kaken en staart afwezig voor zich uit. Dan, opeens, draait haar nek een kwartslag en vinden onze ogen elkaar.
‘Dat schilderij…er rolt een traan uit, zie je dat?’
‘Dat is een replica van Picasso’s Weeping Woman,’ zegt Geeske achteloos en ze pakt haar mobiel. ‘Zullen we een vervolgafspraak maken?’
Kate blijft mij aanstaren. Ze staat op uit haar stoel en loopt naar de wand. ‘Het blijft stromen!’
Geeske kijkt op van haar scherm. ‘Inderdaad, je hebt gelijk…het is vocht.’
‘Het is een wonder,’ zegt Kate en ze pakt een tissue. Luid snuit ze haar neus. ‘Huilen. Dat voel ik nu ook. Dat ik keihard wil huilen.’
‘Dat is het enige dat je kunt doen, Kate. Maar het is vijf uur. Wanneer zien we elkaar weer?’

Weeping Woman 1937 Pablo Picasso 1881-1973 Accepted by HM Government in lieu of tax with additional payment (Grant-in-Aid) made with assistance from the National Heritage Memorial Fund, the Art Fund and the Friends of the Tate Gallery 1987 http://www.tate.org.uk/art/work/T05010

De gekleurde bril beter bekeken: milieu

Iedere schrijver ziet dingen door een persoonlijke bril. Je kan jezelf trainen om daar alert op te zijn. Omdat een persoonlijke bril ook sterke invloed kan hebben op je schrijversstem is het belangrijk dat je weet wat een bril kan vormen. Deze blogpost gaat in op aspecten van persoonlijk milieu.

Wat vormt een persoonlijk milieu?

Er zijn veel zaken die een milieu vormen, onder andere cultuur en sociaaleconomische status. Dat zijn ontzettend brede begrippen. Daarom beperk ik me in deze blogpost tot een aantal zaken die in verhalen vaak aan bod komen en ook vaak onderdeel van het centraal conflict vormen.
Als je iets in het lijstje mist, kan je de volgende vraag als uitgangspunt nemen. Wat heb ik wat iemand anders niet (per se) heeft? Als het persoonlijk milieu betreft, zijn onder andere de volgende zaken belangrijk om de vraag bij te stellen hoe dat je persoonlijke blik op iets vormt:

* inkomen
* politieke voorkeur
* ras / seksuele geaardheid (voorrecht)
* opleidingsniveau
* sociale kring(en)

Je zal merken dat dat regelmatig een meer diepzinnig antwoord verlangt.

De bril van inkomen

Geld is vaak een redelijk gevoelig onderwerp. Als je het weinig hebt, kan dat je belemmeren in je dagelijkse leven. Zit je in een middenmoot, dan vraag je je waarschijnlijk af wat je met een (spreekwoordelijk) miljoen zou doen of hoe je kan voorkomen dat je arm wordt. En als je rijk bent, ben je misschien ofwel niet met geld bezig – ik heb het toch genoeg- of juist heel veel, omdat je het goed wil beheren.
Hoe dan ook bepaalt (de afwezigheid van) geld voor een groot deel hoe je leven eruit ziet.
Stel jezelf de volgende vragen en geeft antwoord met nooit, af en toe, soms, vaak of altijd. Er is geen goed of fout: jouw situatie is zoals die is.

* Ik moet soms een maaltijd overslaan, omdat ik het niet kan betalen
* Ik gun mezelf een cadeautje als ik iets goeds gedaan heb
* Ik koop kleren in de uitverkoop of tweedehands
* Ik kan me impulsaankopen veroorloven
* Ik carpool, fiets, of wandel om benzinekosten te besparen
* Ik winkel bij een budgetsupermarkt, omdat alleen dat betaalbaar is voor mij
* Ik draag alleen designerkleren
* Drie keer per maand uit eten is betaalbaar voor mij.

Enzovoorts.

Soms zijn er meer brillen dan je denkt. Eén aspect kan je beleving soms op meerdere manieren veranderen.
Foto door Joakim Honkasalo op Unsplash.

Probeer jezelf voor te stellen wat je al dan niet kan of zou doen als je het andere uiterste van toepassing zou zijn.
Stel dat je nooit de auto hoeft te laten staan vanwege de benzine en dan ineens moet fietsen. Kom je dan nog wel op je werk, zonder twee uur extra reistijd? Dat heeft wel invloed op je gemiddelde dag.
En als je plotseling designerkleren kan dragen in plaats van altijd tweedehandse te moeten kopen? Zou je je dan mooier voelen? Of zou je gewoon zelfgemaakte kleren blijven dragen en ga je van dat extra geld lekker op vakantie?

De politieke bril

Iedereen heeft een politieke voorkeur en die komt ergens vandaan. Zet je belangrijkste politieke standpunten eens op een rij en probeer te bedenken wat de achterliggende reden is dat je daarin gelooft. Dan kom je – als het goed is- ook uit bij de reden waarom in andermans leven andere waarden en dus politieke voorkeuren spelen. In een ander leven spelen andere zaken waarbij andere prioriteiten of voorkeuren horen.

Wat zou jij bespreken als je een microfoon had? En iemand die een andere mening heeft? Wat zegt die? Waarom?
Foto door Joakim Honkasalo op Unsplash

De bril van voorrecht

Zodra je kan spreken over een meerderheden en minderheden, gaat het ook over voorrecht. Denk hierbij aan geaardheid en ras, maar het kan ook beperkingen, sekse, of inkomen betreffen. Stel jezelf hierbij de vraag: wat kan ik doen zonder erbij na te hoeven denken, waar iemand anders daar alert op moet zijn, moeite mee heeft, of om nagekeken wordt? Voorbeelden:
* Als hetero kan ik mijn partner zoenen, zonder dat ik raar wordt nagekeken
* Als niet-moslima staart er nooit iemand raar naar mijn hoofd, omdat ik mijn haar niet bedek
* Ik moet nadenken of ik wel mee kan rijden in een auto, vanwege mijn rolstoel.
* Als miljonair denk ik niet na over de kosten van mijn gasrekening.
* Als man hoef ik me niet zorgen te maken om mijn outfit als ik ’s avonds op straat loop.

Je bent altijd ergens zowel een meerderheid als een minderheid (als is het maar in bepaalde situaties.) Probeer te ontdekken wanneer en welke ‘voorrechtbrillen’ jij op hebt.

De bril van opleiding

Opleiding kan je letterlijk en figuurlijk nemen. Als jij een opleiding astronomie hebt gedaan, kun je eindeloos over sterren-en planetenstanden praten. Maar iemand die net weet dat onze planeet ergens in een zonnestelstel rondzweeft, zal je niet kunnen volgen.
Als het over opleidingsniveau gaat, zijn er ook grote verschillen. Hou daar ook rekening mee. Woorden waarvan jij als schrijver met een jouw waarschijnlijk bovengemiddelde woordenschat denkt: die snapt iedereen, zijn verrassend vaak niet voor iedereen te volgen. Houd daarom Loo van Eck paraat om eventuele woorden op moeilijkheidsgraad te controleren. B1 is voor vrijwel iedereen te volgen, B2 of hoger vraagt al een bovengemiddelde woordenschat.

De bril van sociale kringen

Vaak zijn je sociale kringen gevormd door mensen die meerdere van dezelfde brillen ophebben als jij. Dat kan het lastiger maken om andere brillen te zien of die voor waarheid aan te nemen. Stel jezelf de vraag: wat als ik beste vrienden zou zijn met iemand die meerdere ‘tegenovergestelde’ brillen draagt? Schrijf alles wat je kan bedenken in je opschrijfboekje. Het gaat er hierbij vooral om dat je je voorstelt dat je door een andere bril kijkt dan je gewend bent.

* Ik heb vrienden met wie ik vaak sport, dus beweging is belangrijk voor mij. Als een vriend niet van de bank te krijgen is, hoe kunnen we dan een gezellig avondje hebben? Een filmpje kijken, misschien? Ook leuk. Maar hoe voel je je fit als je niet sport? Oh, mijn vriend kikkert op na een lang, warm bad. Kan ik ook eens proberen…

Probeer zo zelf meerdere situaties te bedenken waarin je persoonlijke bril verandert al naargelang met wie je (niet) omgaat.