Je hebt personages die op het eerste gezicht slechts een type trope zijn: de nerd, de boze witte man, de onschuldige en lieve moeder. Dan moet je ervoor zorgen dat ze meer worden dan alleen een representatie van die trope. Maar soms gaat dat niet, bijvoorbeeld als je personage een te kleine rol heeft in het verhaal. Dit kan je doen om dit personage alsnog uniek en herinneringswaardig te maken.
De trope onder de loep nemen: zoek het bijvoeglijk naamwoord
Kijk eerst eens met wat voor trope je te maken hebt. Vaak zit er in de omschrijving ervan een bijvoeglijk naamwoord bij. Dat kan je een heel eind op weg helpen. Zo heeft de boze witte man – verrassing- een hoop boosheid in zich en het lelijke eendje is per definitie van de trope vaak onopvallend of verlegen.
Dit bijvoeglijk naamwoord kan je veel vertellen over de mogelijke grootste angst, drijfveer, geheimen, droom of de leidende karaktertrek van je personage. Toevallig of niet is dit ook de achtergrondinformatie van je personage waar je het meest aan hebt om het uniek en interessant te maken.
Neem het lelijke eendje. Misschien komt die neiging om onopvallend te willen zijn van ouders die via hun kind hun niet vervulde wensen in alsnog vervulling willen zien gaan.
“Ik ben nooit schoonheidskoningin geworden, dus nu moet jij uitblinken met je uiterlijk. Gemiddeld zijn is een ramp!”
En net als jij doodongelukkig eindigen, mams? Nee bedankt: ik verdwijn liever in de massa en zorg dat ik gewoon lekker mee kan draaien. Lekker gemiddeld, lekker veilig, niks mis met een ‘gewoon’ leventje…
Als je zo de trope onder de loep kan nemen en die een unieke invulling kan geven is het al stukken lastiger om het personage als cliché te laten eindigen.
Persoonlijk taalgebruik als ultiem onderscheid
Een sjieke advocaat praat heel anders dan een jolige bouwvakker. Als schrijver weet je vast wel dat als deze personages groeten, ze dat niet hetzelfde horen doen. Eerstgenoemde zegt kalm: ‘Goedemorgen’ waar de andere ‘môgge’ in je oor toetert. Het zou bizar zijn om dat om te keren. Met dit simpele voorbeeld kan je al zien hoe belangrijk de taal en de stem van een personage zijn.
Wat jammer is, is dat de meeste schrijvers het hierbij laten als het om kijken naar taalgebruik gaat. Geef ze een ‘goedendag mijnheer,’ in plaats van een ‘goeiemoggel wereld’, nog een stopwoordje et voilà.
Daar valt veel meer uit te halen.
Denk aan dingen als:
- een sportfanaat gebruikt veel uitdrukkingen die met sport te maken hebben
- Een puber met een kan-mij-het-schelen-houding mompelt veel
- Een racist spreekt letterlijk in ‘wij ‘ en ‘zij’ taal
- een beelddenker beschrijft emoties in plaats van te zeggen wat het voelt: ‘een steek in de rug’ versus ‘ik voel me verraden.’
- een uitgesproken empathisch persoon checkt regelmatig bij de gesprekspartner: ‘klopt het wat ik zeg?’ Om niemand voor het hoofd te storen met een aanname of omdat diegene weet dat een ander een situatie anders kan beleven dan hijzelf.
Natuurlijk moet je erop letten dat je deze dingen subtiel in de tekst verwerkt, anders komt het alsnog te geforceerd over. Kijk daarvoor hoe je dit taalgebruik , of deze maniertjes, zo je wil kan vertalen naar een show don’t tell als aanvulling op dat wat je personage zegt. Maar ook dan weer in de subtiele zin van het woord.
Als we aannemen dat de sportfanaat niet alleen graag op de tribune zit, maar ook graag meedoet, kan je stellen dat die beweeglijk is. Een show don’t tell is dan bijvoorbeeld: zit altijd te wiebelen op de stoel.
Natuurlijk is wiebelen op een stoel geen duidelijk teken dat iemand van sport houdt. Maar als je meerdere van dit soort maniertjes, gewoonten, uitingen, voorkeuren enzovoorts bij elkaar optelt, dan krijg je wel de sportfanaat die je wil schrijven. Zonder dat die meteen met een toeter in de clubkleuren hoeft rond te lopen en steeds zegt dat er iets ‘gescoord’ in plaats van gekocht gaat worden.
Je lezer hoeft niet per se aan dit soort show don’t tells te zien dat dit ab-so-luut een sportfanaat betreft. Zolang het maar duidelijk is dat de/ een ultieme tegenhanger – de sjieke advocaat, bijvoorbeeld- hier níet aan het woord kan zijn.
Voorbeeld: ik-figuur en oude vrouw
Twee personages geven een voorbeeld geven van al het bovenstaande:
De auto stopt nog maar net op tijd, ik blijf net op tijd op de stoep staan. Even maakt mijn hart een sprongetje, maar dan maak ik een gebaar naar de automobilist: niks aan de hand, we kunnen weer verder. Ik glimlach en wend me tot de oude dame naast mij, die binnensmonds vloekt.
“Dat was even schrikken, hè? Alles in orde met u?”
“Die verdomde wegpiraat zou mijn hartmedicijnen moeten vergoeden!”
“Tja, wie weet waarom hij niet uitkeek.”
“Wat maakt dat nou uit? De jeugd van tegenwoordig ook, altijd maar haast, altijd egocentrisch…”
“Wie weet hoorde hij net dat zijn vrouw met spoed in het ziekenhuis is opgenomen.”
“Ja ja, zo kan je wel smoesjes blijven verzinnen. Als ik in het ziekenhuis was beland, was dat veel erger geweest”
Deze oude vrouw is niet zomaar een bijna-verkeersslachtoffer, maar de trope van een verbitterde bejaarde vrouw. Kijk maar:
– ze is geïrriteerd
– ze zet zich niet snel over iets heen (zo kan verbittering groeien)
– ze is niet objectief meer: (dat doet verbittering met je) hoezo is haar leven per definitie belangrijker dan dat van een ander?
– en ze spreekt zichzelf tegen: de jeugd van tegenwoordig egoïstisch? En haar eigen uitspraken dan?
Dat is misschien geen echt teken van verbittering. Maar fijn is anders. Net zoals verbittering ook niet echt iets prettigs is.
En de ik-figuur, wat is dat voor een tropepersonage? Een lieve verpleegkundige, hoogzwangere vrouw of een gehaaide boekhouder? We zullen het nooit echt zeker weten, maar de laatste optie is wel van tafel, lijkt me.
Kijk eens hoe je zo enkele algemene eigenschappen van trope(personage)s om kunt zetten in unieke tekst. Je verhaaltempo zal ervan omhoog schieten!
Foto door sporlab verkregen via Unsplash






















