Uiterlijke kenmerken in een tekst verweven

Uiterlijke kenmerken van een personage zijn belangrijk om in een verhaal te noemen. Maar als je daarvoor de tekst moet afremmen, komt dat erg geforceerd over. Je kan er beter voor zorgen dat het beschrijven van het uiterlijk als een onderdeel van de scène voelt. Hoe krijg je dat voor elkaar?

Welke uiterlijke kenmerken beschrijf je?

Als je uiterlijke kenmerken van je personage beschrijft, doe dat dan met zorg. Voor je het weet, heb je een infodump te pakken. Het is niet alleen veel informatie om alles te delen over het uiterlijk van je personage, je moet er ook voor zorgen dat je nog iets aan de verbeelding van de lezer kan overlaten. Dat is een eerste stap om te beslissen welke uiterlijke kenmerken je met je lezer deelt: wat moet die echt weten? Als je personage zwart haar en blauwe ogen heeft, kan je schrijven dat hij zwarte haren heeft als dat belangrijk is. Als de oogkleur dan bruin wordt in de verbeelding van de lezer, dat is dan maar zo.

Bedenk wel dat haar- en oogkleur zo’n beetje de meest standaard dingen zijn om over een uiterlijk te delen. Ook zeggen die vrij weinig over het totale plaatje van het uiterlijk. Kijk maar eens hoe verschillend deze vrouwen zijn, hoewel haar- en oogkleur hetzelfde zijn:

Foto door Good Faces verkregen via Unsplash

AI- gegenereerde afbeelding, verkregen via Pixabay.

Om deze vrouwen van elkaar te onderscheiden, zouden huidskleur, kapsel, de aan-/ afwezigheid van sproeten en hoogte van de jukbeenderen veel effectiever zijn. Onderschat daarbij ook schoonheidsidealen niet. Blond haar en blauwe ogen worden normaliter als aantrekkelijk beschouwd, maar als ogen waterig en fletsblauw van kleur zijn, in plaats van het helderblauw dat je voor je ziet… En als diegene dan ook nog eens vele littekens in het gezicht heeft, gemeen uit de ogen kijkt en ook nog eens krijst in plaats van praat, is er van dat beeld van het perfecte, lieve model weinig over…

In plaats daarvan kies je liever voor iets dat ook een verschil gaat maken in het plot. Of dat nu lengte, lichaamsbouw, ras, kledingstijl, neus-of gezichtsvorm of toch haarkleur is, scheelt per verhaal en per personage. Je personagebiografie kan je helpen hierin beslissingen te nemen.

Wat is er in de scène (aan de hand)?

Als je weet welke uiterlijke kenmerken van een personage je wil delen, kijk je naar de scène waarin je hen introduceert. Doe dat vrij letterlijk: kijk bijvoorbeeld of het buiten onweert. Een bliksemflits die oplicht kan duidelijk licht werpen op de forse neus van je personage. Of het felle licht van de zon kan het glanzende haar van je personage nog meer doen opvallen. Of is er misschien een lange trap? Dan kan je personage hijgend aan komen rennen, buiten adem omdat de korte beentjes een uitdaging hebben aan die trap.

Je kan ook kijken wie er in de scène nog meer aanwezig zijn en/ of wat die personages op dat moment doen of denken. De relatie die je personage met de ander(en) heeft, kan ook een aanleiding zijn om iets van het uiterlijk of een karaktertrek te delen.

Denk aan iets als: de gerimpelde handen met de ouderdomsvlekken van opa waren zo vertrouwd, dat ik ze stuk voor stuk kende. Het was alsof ik een kaart had waarvan ik de route uit mijn hoofd wist. Die grote vlek vlak voor de middelvinger en de kleine, in de ruimte tussen duim en wijsvinger. Het was als een veilige thuishaven, nu de rest van mijn leven op zijn kop stond, zo vlak na de vechtscheiding. Met mijn blik op die handen gericht, voelde ik mijn hartslag dalen.
Zo deel je niet alleen uiterlijkheden, maar geef je ook meteen mee dat opa:
– vanwege de ouderdomsvlekken hoogstwaarschijnlijk ouder is dan zestig
– een goede band heeft met het kleinkind: details van handen onthoud je niet als je elkaar uit de weg gaat of niet vaak ziet.

Wanneer deel je uiterlijke kenmerken?

Het is handig om een of twee uiterlijke kenmerken over een personage meteen te delen, zodat de lezer meteen een beeld daarvan kan vormen. Pas daarbij wel op dat je niet dezelfde afweging maakt als bij het beschrijven van een figurant. Waar die een typerend sweatshirt kan dragen ten behoeve van (tijdelijke) symboliek, is het voor een personage belangrijk dat die ‘blijvende kenmerken’ heeft, die dus niet van het moment afhankelijk zijn. Anders komt dat al gauw cliché over. Gebruik dat eerste moment van beschrijven voor een goede kennismaking met je personage.
Als je personage uiterlijke kenmerken heeft waar later een plottwist van komt (denk aan de groene ogen van Harry Potter en de relatie die Sneep met zijn moeder had) of waar een groot deel van het plot op verdergaat, geef het dan niet te veel nadruk: dat komt geforceerd over. Het is echter wel handig om te benoemen, anders komt het later weer uit de lucht vallen.

Wees je ook bewust van het feit dat je lezer eerst moet investeren in een personage, voordat er daadwerkelijk meegeleefd wordt met diens verhaal. Stel dat iemand met uitzonderlijk veel rimpels zegt dat iedere rimpel is verdiend, val dan niet met de deur in huis met iets als: tantes gezicht zat vol rimpels, maar wat wil je ook? Ze was het ouderlijk huis uit gevlucht in haar tienerjaren, had een kind verloren en jarenlang in armoede geleefd. Met andere woorden: waak voor slechte expositie.

Als uiterlijkheden op zichzelf een verhaal vertellen in plaats van een simpel zichtbaar feit, overhaast dan niets en geef dat uiterlijke kenmerk dan ook het verhaal dat het verdient. Behandel het dan niet als een detail dat je ‘toevallig’ moet delen om de verbeelding van de lezer een zetje te geven. Zie de benoeming van dat kenmerk dan als een startsein voor een subplot, in plaats van iets dat je snel moet melden. Noem het wel meteen, maar schrijf het als het even kan niet in dezelfde zin of dezelfde situatie als iets wat wel als ‘visueel detail’ kan worden gezien.

Plaats een reactie