Schrijfoefening: de filmadaptatie van je boek

Een film is niet beter dan het boek, of andersom: dat is appels met peren vergelijken. Je kan nu eenmaal niet van een twee uur durende film verwachten dat die dezelfde diepgang heeft als een boek waarin veel meer plotlijnen en details verwerkt kunnen worden. En waar de lezer meer tijd aan kwijt is dan de filmkijker aan de film. Dat kan je in je voordeel gebruiken tijdens het schrijven om te zien of je de belangrijkste zaken in je boek hebt staan en niet te veel uitwijdt met je subplots.

Wat kan een boek wat een film niet kan?

Een boek kan je in het hoofd van een personage laten kijken, waardoor de lezer zo goed als diens gedachten kan lezen. Een goede acteur krijgt daarin heel wat voor elkaar, maar als het gaat om hoe personages tot hun conclusies komen en precies denken, dat is in een film lastiger om te laten zien. Dat heeft als gevolg dat een film korter door de bocht is als het gaat om het verklaren van bepaalde motieven en het lastiger is om de diepte in te gaan. Je zou kunnen zeggen dat naar verhouding(!) de personages in een film meer archetypen zijn en de personages in een boek meer driedimensionaal.

Wat kan een film wat een boek niet kan?

Een film vult in de visuele zin je verbeeldingskracht aan, of neemt die van je over. Een film kan binnen enkele seconden, met beeld, muziek of camerawerk een sfeeromschrijving neerzetten waar een boek meerdere pagina’s voor nodig heeft. Ook is het makkelijker voor een film om een flashback in te zetten. Met een goede montage voelt die niet snel geforceerd, waar je in een boek heel secuur moet kijken of je daar wel de goede aanloop voor hebt.

Een film moet verhoudingsgewijs ook krachtigere dialogen hebben om de film te laten werken. Je hebt vaak geen ruimte voor veel of lange dialogen,omdat het voor een filmkijker doorgaans niet interessant is om alleen maar naar een gesprek te kijken: er moet letterlijk en figuurlijk beweging in het beeld en plot komen. Met behulp van goede acteurs worden regieaanwijzingen heel erg sprekend en kan je in enkele momenten duidelijk maken wat de dialoog bij een personage teweegbrengt, in plaats van dat er meerdere pagina’s nodig zijn om in het hoofd van het personage allerlei gedachten te ontrafelen.

Wat moet er overblijven in de film van je boek?

Nu we weten wat het verschil is tussen de twee media, gaan we kijken naar de schrijfoefening: wat als je je boek zou gaan verfilmen? Oftewel: hoe kan je erachter komen wat je kan ‘reduceren’, zonder de absolute basis van je verhaal kwijt te raken?

Schrijf als eerst op:
* Welke subplots heeft je verhaal? Zitten daar (belangrijke) puzzelstukjes van een plottwist in?
* Welke thema’s heeft het verhaal? Zijn er scènes die essentieel zijn voor de verduidelijking van dat thema?
* Wat representeren mijn personages qua heldenreizen en kararaktertrekken? Zijn ze daar uniek in, of hebben ze overeenkomsten met andere personages?
* In welke mate deel je een personagebiografie? Hoe komt die terug in diverse scènes?
* Wat zijn grofweg de beats van het algehele plot?

Subplots zijn het makkelijkst om te schrappen, samen met het delen van achtergrondinformatie uit de personagebiografie. Als je gaat schrappen, zijn de ‘extraatjes’ het eerste aan de beurt. Dat betekent bijvoorbeeld:
Een subplot met net wat meer achtergrondinformatie dat niets aan het grote geheel toevoegt, mag je schrappen, net als zaken achtergrond van een personage die niet zorgen voor een groei in de heldenreis. Ook kun je kijken hoeveel tegenstanders je personage heeft. Zijn het er drie, terwijl twee ook voldoen om conflict te veroorzaken?
Als je personage vijf vrienden heeft, zijn drie misschien ook voldoende. De aanwezigheid van veel personages vergroten de kans dat een van hen onbedoeld uitgroeit tot een figurant of zelfs een storend minderheidspersonage.
Wees er wel alert op dat je personages niet zomaar kunt ‘mixen’. Als je een personage hebt dat heel achterdochtig en daardoor teruggetrokken is en de andere extravert, dan kan je ze niet samenvoegen tot een enkel personage omdat ze allebei toevallig voor een zelfde zaak vechten. Dan gaan bepaalde thema’s of karaktertrekken vroeg of laat botsen.

Controleer vervolgens of je de rode draad van je verhaal nog steeds stevig staat. Met alles wat je hebt geschrapt in de vorige stap, vallen er gaten in je originele verhaal. Dat is de bedoeling, maar kijk goed of wat je zaait nog wordt geoogst en de actie nog een logische reactie heeft. Of liever gezegd: dat de reactie op een actie niet uitblijft. Zowel op de kortere termijn of de langere termijn. Daarmee neem je als vanzelf ook plottwists mee onder de loep. Als je een scène hebt geschrapt waar een puzzelstukje in zit dat je niet zomaar kan verplaatsen, moet je nagaan of je plottwist nog een plek heeft in je verhaal als geheel. Laat dit een moment zijn om je eraan te herinneren wat een plottwist sowieso nooit mag zijn: een manier om te choqueren, of te dramatiseren.

De film van je boek doornemen

Als je deze stappen hebt doorlopen, heb je op papier je boek drastisch ingekort. Ben je nog tevreden met wat er over is gebleven? Zou jij als lezer deze synopsisachtige versie van je boek nog interessant genoeg vinden om het boek op te pakken en het te lezen? Desnoods kan je een aantal proeflezers inschakelen om deze ingekorte versie te bestuderen. Maak daar geen al te serieuze feedbackronde van. Dit blijft een schrijfoefening die bedoeld is om de kernpunten van je verhaal duidelijk te krijgen. Maar als er naar jouw gevoel of die van de proeflezer iets ontbreekt, kan je kijken hoe je dat aan kan vullen. Zo niet: gefeliciteerd! Je hebt zeer waarschijnlijk een goed beeld van je verhaal, wat er toe doet en waar je al dan niet aan kan sleutelen om er het beste uit te halen.

Photo by Jeremy Yap on Unsplash.

Schrijfoefening voor aan de tekentafel: leer je personages kennen

Als je nog aan de tekentafel bezig bent, kan het soms lastig zjn om te overzien wie je personages zijn en wat hun verhoudingen gaan worden. Ten opzichte van het plot, maar ook ten opzichte van elkaar. Om daarin iets meer zicht te krijgen, kan het helpen om je personages een van de vier elementen toe te wijzen, om zo te kijken wat ze aan elkaar zullen hebben en of ze eerder vijanden dan vrienden zullen worden.

Elementen als karatertrekken voor je personages

Water, aarde, vuur en lucht zijn welbekende symbolieken om mee te spelen. Het zit zelfs in onze taal verweven. Denk aan dingen als:

– zij zijn als water en vuur
– watervlug zijn
– goed geaard zijn
– ergens luchtig over doen

Dit kan je oppervlakkig gebruiken om je personage snel wat karaktertrekken toe te wijzen, maar je kan er ook complete verhoudingen mee ontdekken. Het is daarvoor belangrijk dat je bovengenoemde voor de hand liggende voorbeelden iets meer los kan laten en ook al een globaal idee hebt waar je verhaal over gaat, of waar het thematisch naartoe moet gaan. Ook moet je eenzelfde element van meerdere kanten kunnen bekijken.

Wat weerspiegelen de elementen voor jou?

Schrijf eerst eens op wat je met ieder element associeert. Of je van clichés uitgaat of niet is niet van belang. De kans is groot dat je dingen tegenkomt die elkaars tegenpolen lijken te zijn, of twee kanten van eenzelfde medaille belichten. Denk aan vuur. Dat kan jou heerlijk verwarmen, maar je kan je er ook aan branden. Als je zulke ‘tegenstrijdigheden’ tegenkomt, kijk dan wat voor jouw persoonlijke associatie, verhaal of personage het best lijkt te passen.
Want een personage ‘van vuur’ kan dus zowel je veilige haven zijn als degene die alles verwoest. Dat telt nou niet bepaald logisch op.

Puzzel zo eerst met elk element tot je een kort lijstje van eigenschappen hebt die grofweg een personage in de dop zou kunnen vormen. Niet alleen is je ‘lucht’ personage tenger van figuur, het is ook een (te) snelle denker die wat chaotisch kan zijn. Maakt dat een interessante leider, of juist niet? Dat zijn dan dingen waar je op voort kan bouwen.

Maak een rolverdeling voor je personages

Of je nu twee, vier of tien personages een element hebt toegewezen, nu is het tijd om te kijken hoe ze zich tot elkaar verhouden. Denk daarbij goed aan wat je zelf hebt opgeschreven: laat spreekwoord zoals ‘als water en vuur’ los. Want misschien kunnen jouw personages van water en vuur juist redelijk met elkaar overweg.
Want als jij bij water ‘voedend’ hebt opgeschreven en bij vuur vooral denkt aan ‘verwarmend’, dan heb je twee personages die allebei empathie als een belangrijke karaktereigenschap hebben. Die kunnen dus best vrienden zijn, in plaats van de zogenaamde gedoemde vijanden. Dat het waterpersonage dan flexibel is en het vuurpersonage juist ‘krachtig is ‘en daardoor minder flexibel is, kan juist voor een goede balans in je verhaalthema zorgen.

Kijk nu eens wat je verhaal nodig heeft: wat past er bij je thema, doelgroep of moraal?

Als je schrijft over oorlogstijd, kan je eerdergenoemde vuurpersonage een uitstekende held zijn. Maar als je verhaal gaat over een nieuwe uitvinding, dan is je luchtpersonage misschien een betere hoofdpersoon. Die is geschikt om te laten zien hoe ingewikkeld en veranderlijk een creatief proces kan zijn.

Laat je personages samenwerken

Nu ieder personage een eigen rol heeft, ga je kijken hoe je personages gaan samenwerken. Zet ze in een vergaderzaaltje en geef ze een probleem om op te lossen. Dat kan het centraal conflict zijn, maar ook iets wat je alleen voor je opschrijfboekje wil gebruiken. Of iets erg ludieks, zoals: ‘zorg ervoor dat een stormloop bij de uitverkoop van een warenhuis wordt voorkomen als er een artikel wordt verkocht dat op TikTok trendy is’, in een verhaal over een apocalyps – wat nog een symbolische overeenkomst heeft-. Of juist niet: laat ze zich over datzelfde probleem buigen in een verhaal over een pestkop.

Kijk nu eens wie er met elkaar kunnen samenwerken en hoe dat zou gaan. Misschien is dat chaotische luchtpersonage geen ideale manager, maar het meer ‘gegronde’ aardpersonage wel. Maar daarmee heb je nog geen ideaal team. Want dat chaotische personage gaat met deze manager wel een bepaalde vinger in de pap willen om ervoor te zorgen dat het nog wel efficient en waardevol werk kan leveren. Dat hoeft niet meteen op een ruzie uit te lopen. Je kan het flexibele en geduldige waterpersonage de rol geven om het luchtpersonage wat meer te sturen.

Kijk eens op wat voor manier je de personages op die manier aan elkaar kan koppelen of beter uit elkaar kan houden. Hoe vullen ze elkaar aan? waar hebben ze hulp bij nodig? Zet ze zo in deze ‘kennismakingsvergadering’ en je kan een heleboel dingen te weten komen.

  • Waar zitten er mogelijke clues, obstakels of climaxen in je plot?
  • Kan je centraal conflict een heel verhaal dragen, of is het meer iets voor een scène?
  • Waar zijn je personages bang voor?
  • Heb je nog een ander personage nodig dat nog een andere, extra rol moet vervullen?

enzovoorts.

Je bevindingen in je verhaal meenemen

Omdat deze oefening voor de tekentafel is bedoeld, kan je niet een op een je bevindingen meenemen. Het lijkt me sterk dat je echt over water-en-vuurpersonages schrijft die voornamelijk vergaderen. Maar deze oefening is wel geschikt om te testen waar de basis van je verhaal nog iets mist. Weet je al genoeg van de personagebiografieën van je helden? Zie je mogelijke gaten in het plot? Besef je waar het verhaal stil kan gaan vallen?

Als het goed is, komen er met deze schrijfoefening een paar zaken aan bod die er later voor zorgen dat je een hoop moet gaan herschrijven. Of erachter komt dat je dacht een diepgaand thema te hebben dat later niet aansluit, of tegenstrijdig wordt. Je zal ervan schrikken hoeveel er boven kan komen drijven. Maak gerust een uur of twee vrij voor deze brainstormsessie!

Foto door Adrien Olichon verkregen via Unsplash.

Schrijfoefening: hoe ver moet je uitwerkingsonderzoek gaan?

Onderzoeken hoe je personage in elkaar zit en wat het ertoe beweegt om bepaalde dingen te doen of te laten is een belangrijk deel van het personageontwerp of je verhaal. Zo kan het bijvoorbeeld handig zijn om te weten wat een trauma voor een effect heeft. Of wat een depressie met iemand doet, in de klinisch-psychologische zin van het woord. Dat maakt je personage of je verhaal realistischer. Maar je moet ook een keer mee stoppen met verklaren en onderzoeken. In deze schrijfoefening gaan we kijken hoe je die afweging maakt.

Casus: de biaslijst

Een bias is een manier van denken of naar de wereld kijken die objectief niet klopt, maar gevormd wordt door een bepaalde factor. De bekendste is misschien wel de cognitieve bias: omdat je een bepaald gedachtepatroon hebt, trek je conclusies die bij dat patroon passen en logisch lijken, maar toch niet kloppen.
Maar die bias is lang niet de enige. Kijk maar eens naar deze lijst. Er zijn zoveel biases dat je kan denken: kan een mens nog iets waarnemen zonder dat dat meteen een label verdient? Die vraag staat centraal in deze blogpost. Wanneer is informatie terecht een ding of is het de moeite om van een bijbehorend label meer te weten en wanneer is iets zo gewoon dat het het noemen niet meer waard is?

Biasen als referentie: Google, Dunning-Kruger, modaliteitseffect

Voor een goede referentie in de rest van de blogpost, pakken we drie soorten bias uit deze lijst.
Het Dunning-Krugereffect: de neiging van ongeschoolde personen om hun eigen kunnen te overschatten en de neiging van deskundigen om hun eigen kunnen te onderschatten.
Het Google-effect: De neiging om informatie te vergeten die gemakkelijk online te vinden is via zoekmachines.
Het modaliteitseffect: Je onthoudt de laatste items van een lijst makkelijker wanneer de items op de lijst via spraak worden doorgegeven dan wanneer ze via schrijven worden overgebracht.

Dunning-Kruger kan daarbij de grote lijnen van het plot bepalen: wat als je iemand hebt die vele malen slimmer denkt te zijn dan die is? Dat gaat de nodige obstakels in het verhaal opleveren.
Het Google-effect geldt daarbij als: houdt deze kennis of dit stukje geschiedenis uit de personagebiografie paraat om misschien te kunnen gebruiken voor een specifieke scene. Uitgangspunt: het gebeurt ons allemaal wel eens, en is niet zo spannend. Maar wat als we te veel Op Google rekenen en het internet wegvalt?
Modaliteitseffect: de ene onthoudt beter door te lezen dan door te luisteren. De ene houdt meer van appels, de andere houdt meer van peren. Als je je personage inmiddels tot deze details aan het ontwerpen bent, is dat een teken dat je ermee moet stoppen. Ga bovendien na of je geen gaten in je plot hebt doordat je door een gebrek aan overzicht details hebt verwerkt die elkaar tegenspreken.

Van groot naar klein

Begin met Dunning Kruger: alles wat zodanig belangrijk is, dat als daar iets aan veranderd, het plot of het karakter van je personage een compleet andere wending krijgt. Veranderingen kunnen optreden in zaken als de heldenreis, wat er op het spel staat, angsten en dromen van de personages en hun willen en nodig hebben. Ook de invulling van je verhaalthema valt hieronder. Als je daar al invulling of zicht op hebt, kijk dan ook naar je afzonderlijke beats van de drieaktenstructuur. Hoe valt alles samen? Wat kan je niet zomaar veranderen?
Vergeet daarbij ook de ‘per definitie’-regel niet: X uit zich bij iedereen/ in iedere situatie anders, maar houdt altijd in dat Y.
Een rijkaard kan gul of gierig zijn, maar heeft altijd geld op de bank. Iemand met een depressie kan soms nog normaal functioneren, soms niet meer, maar iemand met depressie zit niet optimaal in diens vel.
De ‘Dunning Kruger’ van jouw informatie of situatie is als de ‘per definitie’ van je worldbuildingregels, of de geschiedenis of heldenreis van je personage.

Het Google-effect zijn die dingen die een scène interessant kunnen maken, maar niet per se een verhaal kunnen dragen: tegenwoordig doet het internet het vaker wel dan niet. Gebruik die informatie dan ook maar een paar keer, zo niet maar een keer in het verhaal. Zorg er wel voor dat je dat op een belangrijk of spannend moment in het verhaal meeneemt. Dan wordt het een extra pageturner! Bijvoorbeeld:
Je personage heeft een lelijk sieraard van oma geërfd, dat in de kast stof ligt te happen. Dan komt je personage in geldnood en bedenkt het ineens dat het misschien nog iets van waarde heeft. Dat bezoek aan de taxateur is erg spannend: of het nu waardeloos of waardevol is, dit gaat het verhaal een hele belangrijke richting op sturen.
Of je weet dat je personage iets nóóit zou doen, behalve als… En dan is daar dat moment.
Let bij een ‘Google-effect’ erop dat je het verhaal van de afzonderlijke scene in de gaten houdt en het blijft passen bij het grotere geheel. En dat je niets uit de lucht laat komen vallen. Dat kan je voorkomen door details goed uit te werken.

Het modaliteitseffect is informatie die niet in je verhaal thuishoort. Vaak is het een ‘informatiedarling‘ die je tijdens je onderzoek tegenkomt. Om die te identificeren vraag jezelf: moet ik extra scènes en achtergrondinformatie schrijven voordat dit detail relevant wordt?

Bijvoorbeeld: Timmie is dyslectisch, dus pikt hij informatie makkelijker op als die wordt gehoord, in plaats van geschreven. Maar die dyslexie is nog niet vastgesteld. Dus gaat de hele mallemolen van het testen van start, en een paar duizend woorden later klinkt het verlossende woord: “Meneer van den Hout, we hebben vastgesteld dat uw Timmie dyslexie heeft. Hij zal er vanwege het modaliteitseffect baat bij hebben als hij leerstof auditief krijgt aangeboden. Daar houden we vanaf nu rekening mee.”
Die conclusie met dat ene woord was de langere opbouw ernaartoe niet waard. Anders gezegd: ga je dingen extra toevoegen om een ding te verklaren, dan moet je jouw onderzoek en/ of de uitwerkingen daarvan stoppen en niet verder in het verhaal meenemen.

Foto door Jorge Alvarado verkregen via Unsplash.



Schrijfoefening: ik zie, ik zie wat jij niet ziet…

Deze week gaan we een spelletje uit onze kindertijd omtoveren tot een bruikbare schrijfoefening. ‘Ik zie ik zie wat jij niet ziet en het is…’ En dit keer niet: rood, of rond, maar: dieptriest, ongemakkelijk, hartverwarmend en allerlei andere abstractie dingen. Abstract, tot je er de juiste woorden aan geeft en je een scène zo tot leven wekt.

Welk moment wil je vastleggen?

Als je schrijft, komt er op een bepaald moment een scène waar je uitgebreid bij stilstaat, omdat er een emotionele climax aankomt. Denk aan een liefdesverklaring, een afscheid op een sterfbed, aankondiging van een scheiding of een gesprek wat je personage om wat voor reden dan ook moeilijk vindt om te voeren. Als je de sfeer dan wil omschrijven is, het makkelijk om je toevlucht te zoeken tot woorden als ‘ongemakkelijk’ ‘ondraaglijk’, ‘verwachtingsvol’ of ‘dolbij’, maar die zijn vrij globaal, en daarmee enigszins onpersoonlijk, zo niet cliché. Deze schrijfoefening gaat in op dat moment en verkent wat er zo speciaal aan dat moment is en hoe je dat kan omschrijven.

De eerste stap daarbij is net zoals bij het spelletje ik zie ik zie wat jij niet ziet een specifiek moment, voorwerp, gezichtsuitdrukking… in gedachten te nemen en daar een denkbeeldige foto van te maken, zodat je het aan kan wijzen:
Ik zie, ik zie… dit. ‘Dit’ is dan het moment, voorwerp of onderwerp waar je over gaat schrijven.
Bedenk dus eerst wat het precieze aanwijsbare moment of ding is waar je over wil gaan schrijven.

En het is….

Dus niet rood of rond, maar iets abstracters. Dit abstracte kan je bij deze schrijfoefening op twee manieren gebruiken
– Geef het een woord waar je bepaalde (emotionele) waarde aan kan hechten die past bij de context.
Deze foto hieronder kan je bijvoorbeeld het woord ‘familie’ geven, in plaats van het meer contrere ‘avondeten’.

Met een beetje fantasie is het woord ‘familie’ wel in deze foto te zien. Vader, moeder en kind zitten samen te eten, een typisch alledaags moment wat je als famlie samen beleeft. Ook stralen het lachende gezickt van het meisje en de vader liefde voor de anderen uit. Dat zou je dan kunnen vertalen naar die emotionele waarde achter het woord ‘familie’: als een geliefde eenheid alledaagse dingen met elkaar delen.

Foto door National Cancer Institute verkregen via Unsplash

– Of je schrijft met een woord waarmee je al verklapt wat er achter de schermen speelt, zonder dat dat duidelijk van de ‘foto’ af te zien is. Onderstaande foto zou je dan ‘ontslag’ kunnen noemen: het was dat moment in het park waarop Chelsey besloot ontslag te nemen. Ze kijkt naar iets buiten de foto wat haar het ‘aha’-moment bezorgde.

Foto door Caleb George verkregen via Unsplash.

Aan de slag! De ‘familiefoto’

Je hebt je ‘foto’ en je hebt je woord. Om deze momentopname goed uit te werken, maak je een woordenweb. In het geval van een foto als die van ‘familie’, schrijf je die zoveel mogelijk met twee kanten. Schrijf bijvoorbeeld links vlakken met woorden die je je concreet ziet -vader, eten, lachende gezichten- en aan de andere kant de woorden die waarden met zich meebrengen. Familie, samenzijn. Daar kan je dan verder gaan ‘vertakken’ Familie is geborgenheid, liefde…
Kijk vervolgens naar de concrete woorden aan de andere kant van het woordenweb. Als daar ‘groente’ staat, kijk dan of je die met de kennis die je hebt van je verhaal als geheel dingen aan elkaar kan koppelen. Groente en liefde bijvoorbeeld: De groente die moeder klaarmaakt, zijn de lekkerste van de wereld, die worden met liefde bereid en gegeten.
Van daar is de stap naar een goede en persoonlijke sfeeromschrijving nog maar klein: schrijf over de vertrouwde geur van moeders kookkunst, hoe ze lachend in de keuken staat, en hoe dit kleine meisje geborgenheid vindt in dit dagelijkse ritueel.

Aan de slag: de foto ‘ontslag’

Bij een meer ‘abstracte’ foto kijk je vooral naar het plot en de heldenreis van het personage tot dan toe. Dat kan je dan mixen door naar de details op de foto te kijken.
Chelsey is bijvoorbeeld al tijdenlang ongelukkig in haar kantoorbaan waar ze zittend aan haar bureau maar weinig zonlicht ziet. Op deze foto is het een zonnige dag en heeft ze koffie bij zich: dat snelle bakkie in de pauze. Viel haar blik buiten de foto op een straatartiest die karikaturen van toeristen aan het schetsen was en besloot ze de sprong te wagen haar droom om tekenares te worden serieus te nemen?
Hoe zou dat moment gevoeld hebben? Vlinders in de buik van opwinding? Grote kans als ze zich een typische kantoorslaaf voelt.
Of ziet Chelsey juist een advertentie voor een dienst of een artikel dat gouden bergen belooft? Een cruise over de oceaan, waarbij ze werk even achter zich kan laten? Of een baan die een miljoen per jaar belooft, maar later een scam lijkt te zijn? Hoe dan ook, het aha- moment van Chelsey brengt in het daar en dan emoties met zich mee, waar je op dat moment uitgebreid bij stil kan staan. Je hebt dit moment gekozen om een foto van te maken, dus het is belangrijk in het algehele plot. Kijk naar de personagebiografie om na te gaan hoe Chelsey zich op dat moment zou voelen, wat ze al heeft meegemaakt en wat haar aanzet tot handelen, al dan niet in relatie tot het plot in het algemeen.
Zo kan je ook een mooie sfeeromschrijving neerzetten door goed te kijken wat je ziet, wat er speelt en hoe zich dat uit in het moment.
Misschien gooide Chelsey haar koffie die je op de foto ziet direct hierna wel in de vuilnisbak: ‘de groeten, ik ga voortaan over van koffie naar tropische vruchtensap tijdens die cruise.’ De zon leek voor haar wel extra mooi te schijnen!

Kortom: probeer aan abstracte woorden of beelden eens te zoeken wat die letterlijk of figuurlijk (in de context van je verhaal) betekenen en je kan van een specifiek moment in je verhaal mooie sfeeromschrijvers maken.

Omslagfoto door Tim Mossholder verkregen via Unsplash.

Schrijfoefening: was het maar een droom?

‘Het was maar een droom’. Het is zowel een cliché als een einde dat je hele verhaal teniet kan doen. Want als het maar een droom was, waarom moest de lezer dan alle moeite doen om tijd en emoties in je boek te investeren? Je kan dat einde dus beter mijden. Maar als schrijfoefing kan je dit uitgangspunt gebruiken om je verhaal op de tekentafel een goede basis te geven.

Het was maar een droom… Dus het lezen niet waard

Laten we eerst eens kijken naar dit cliché en wat het zo cliche maakt. Er is een opbouw van een compleet verhaal, en uiteindelijk wordt het afgekapt. Net voor een spannend moment, waar het personage wakker schrikt. Dat werkt een anticlimax in de hand. Maar ook als je personage het hele verhaal in diens droom doorlopen heeft, blijft er met ‘het was maar een droom’ een gevoel van onbehagen achter bij de lezer.

Bij het lezen van een boek neemt de lezer als symboliek van een droom of nachtmerrie aan dat daarin precies en alleen maar gebeurt wat het personage hoopt of vreest. Maak je van alles dus een droom, dan kan dat voor de lezer aanvoelen dat de held van het verhaal ook de God is van diens verhaal en dat het dus alles zelf mocht bepalen. Zoveel macht mag je een personage niet geven. Een schrijver is de God van de papieren wereld van een personage en zelfs die heeft zich aan bepaalde regels te houden. De het-was-maar-een-droom, is daardoor dus niet genuanceerd genoeg. Het is niet af. Of zo voelt het. Voor de lezer als het om het personage gaat (Wat doet de held met diens leven nu die alles maar gedroomd heeft?) en voor de schrijver als het om het schrijfwerk gaat: hoe eindig ik een verhaal met opgedane kennis die in zekere zin niet echt is opgedaan, slechts vanaf een soort afstandje bekeken? – De droom-persona van de held heeft obstakels overwonnen, dus de held zelf deed dat niet.

Verder kijken dan dromen

Met een gedroomd plot zijn een paar van de belangrijkste zaken al uitgewerkt: de grootste angst en de grootste droom van je personage. Alleen moet je dus nog iets doen aan dat knagende gevoel dat je held zijn eigen conflict dus niet echt aangaat.
Kijk eerst eens wat je personage door zijn verhaal te dromen niet hoeft te ondergaan en schrijf dat op. Maak gebruik van het cliché dat je dromen je altijd iets willen vertellen, of dat je misschien zelfs nog een onverwerkt trauma hebt. Dus Jan met de Pet droomt dat zijn vrouw vreemdgaat en dat hij vervolgens op allerlei manieren wraak neemt? Voelt hij zich dan:
– makkelijk bedrogen?
– beroofd van mannelijke trots omdat hij de broek niet aanheeft in de relatie?
– onzeker over zijn relatie?
– onderdrukt door gevoelens van onkunde of verboden gevoelens die in deze droom alle ruimte krijgen?

Zeg het maar, waarom droomt Jan dit? En net zo belangrijk: waarom is Jan teleurgesteld, of opgelucht als hij uiteindelijk beseft dat alles maar een droom was?

Van slechts een droom naar een beter verhaal

Zet nog eens op een rij wat je al weet: de grootste droom, angst en waarom je held zich teleurgesteld of opgelucht voelt dat het verhaal niet echt is gebeurd. Daar kan je ook weer een aantal belangrijke zaken uit opmerken.
Waar ligt bijvoorbeeld de comfortzone, en wat zijn de mogelijkheden om daar weer uit te komen?
Ook is de kans groot dat je een verhaalthema kan ontdekken.

Jan droomt van zijn vrouw die vreemdgaat, omdat dat voor hem een verboden verlangen is om zelf vreemd te gaan. Hij voelt zich al jaren (seksueel) ontevreden in zijn huwelijk, zo niet compleet onzichtbaar. Zijn vrouw handelt steeds meer naar haar eigen wil. Hoewel zij geen minnaar heeft, zou zij als ze die een zou willen, brutaal genoeg zijn om die een te zoeken.

Verhaalthema’s zoeken

Verhaalthema’s die hierbij zouden passen zijn: worstelen met je onzichtbaar voelen en onderdrukte gevoelens. Dat kan op nog veel meer manieren in een verhaal worden verwerkt dan in Jans dromen gebeurt. Zo kan Jan een baan hebben die door de maatschappij onbelangrijk wordt geacht, of die vooral achter de schermen plaatsvindt. Of Jan heeft eenzijdige vriendschappen; hij wordt er moe van dat hij steeds degene is die vraagt hoe het met zijn vrienden gaat, andersom gebeurt dat niet. De onderdrukte seksuele gevoelens zou je in combinatie hiermee ook thematisch kunnen vertalen naar bijvoorbeeld een verslaving, van welke soort dan ook, omdat Jan er in ieder geval op kan rekenen dat zijn middel er in ieder geval wel altijd voor hem is en waar de onderdrukking in een verslaving wordt gekanaliseerd.

De comfortzone bepalen

Kijk dan nog eens naar de comfortzone. Jan was in zijn droom erg opgelucht dat hij zijn vrouw geen klap had verkocht omdat ze vreemd was gegaan. Normaalgesproken hoeft Jan daar niets meer mee: de droom is voorbij. Maar jij spaart Jan niet: het verhaal gaat verder en moet een heel boek kunnen dragen. Dus, Jan, jij moet er iets mee doen dat je de neiging had om tegen je vrouw uit te varen. Wat dan? In woedebeheerstingstherapie gaan? Een scheiding overwegen? Die onderdrukte wilde kant eens loslaten en brave Jantje eindelijk eens aan de kant schuiven?
Wat dat precies moet zijn, kan je afwegen aan de hand van de verhaalthema’s die je al verduidelijkt hebt. Of je kijkt in de personagebiografie wat daar (tussen de regels door) nog voor bruikbaars staat geschreven.

“Het was maar een droom.” Als je dat overweegt voor een deel van je plot, dan is dat een aanwijzing dat je je personage ergens te makkelijk mee weg laat komen. Juist op het moment dat er veel spannends of interessants te halen valt. Je hoeft je personages niet altijd te sparen. Sterker nog: van de nodige uitdaging worden ze er meestal een die je lezer ook nog na het dichtslaan van het boek onthoudt.

Foto door A. C. verkregen via Unsplash.

Schrijfoefening: schrijf wat je zegt te schrijven

Hoe duidelijk een verhaal en de rode draad ook in je hoofd zit, het kan altijd gebeuren dat je een beetje afdwaalt als je gaat schrijven. Dat is niet erg. Maar soms gaat dat zo ver dat je een verhaal schrijft dat leunt op een bepaald geggeven wat er helemaal niet meer in terugkomt. In deze schrijfoefening kijken we hoe dat kan en wat je kan doen om dat te voorkomen.

Klaar voor de start? Preek!

Verhalen die aan de oppervlakte een heel stevig verhaalthema lijken te hebben, maar eigenlijk alleen maar hol zijn, hebben vaak als valkuil dat wat het thema of het moraal ook hoort te zijn, niet zozeer in het verhaal verweven wordt, maar het verhaal is. Dan slurpt het al het andere, zoals de logica van een personagebiografie uiteindelijk op. Vanaf het moment dat het verhaal begint, wordt de lezer aan een personagepreek van een moraal, thema of zelfs een gegeven onderworpen.

Voorbeeld: wie heeft jou dit aangedaan?!

Een makkelijk voorbeeld van dit verschijnsel zie je in het cliché van een alfaman die zogenaamd heel zorgzaam en romantisch is naar zijn vriendin. Ze komt thuis met een schrammetje en meteen snuift meneer als een aangeschoten stier: ‘Wie heeft jou dit aangedaan? Zeg het me, dan maak ik gehakt van hem!’
Het probleem hiermee is dat ze misschien gewoon gevallen is, in plaats van dat haar vader dat gedaan heeft. Zelfs al zou dat zo zijn en zit Vriendin in een serieus benarde situatie, dan kun je je nog steeds afvragen in hoeverre je wil dat Alfa steeds met iemand op de vuist gaat.

Maar het belangrijkste voor deze schrijfoefening is: dit zou een romantisch verhaal zijn, volgens de achterflaptekst. Hoezo, in vredesnaam? Omdat iemand gewelddadig(!) voor je in de bres springt?
Zie je deze dialoog al voor je?
“Hebben jullie laast nog iets romatisch gedaan met jullie man?”
“Ja, we dronken een wijntje bij de haard.”
“Wij hebben een avondwandeling onder de sterren op het strand gemaakt.”
“Ja, hij dreigde mijn vader in elkaar te slaan.”

Iets daadwerkelijk romantisch doet Alfa in het hele verhaal niet. Hij is er alleen maar op uit om ‘te beschermen’. En dat slokt dan het hele verhaal op. Zodanig dat aan het einde van het verhaal nog geen bloemetje is gegeven.

Stap 1: neem je boodschap of rode draad onder de loep

Als je een verhaal schrijft dat het risico loopt om op eenzelfde manier een moraal, thema of personage de overhand te krijgen, kijk dan goed naar wat je daarmee wil zeggen. Denk daarbij aan iets als:
– in een relatie moet je voor elkaar opkomen
– als je spullen boven mensen verkiest, verlies je daar mogelijk vrienden mee.
– een goede moeder zet haar kinderen altijd op de eerste plaats.

Pak je opschrijfboekje: we gaan aan de slag.

Schrijf op wat iemand volgens jou moet doen om dat te verwezenlijken of te voorkomen. Dus wat opkomen voor een ander betekent, welke handelingen en opvoedstijlen optellen tot goed moederschap waarbij de kinderen bovenaan staan en waarom het afstand doen van materie iets is om na te streven.

Stap 2: blaas het op en schrap moeilijke scènes

Kijk wat je in stap 1 hebt opgeschreven en overdrijf het tot de macht tien. Zo wordt de ‘goede moeder’ iemand die als enige voor haar kinderen mag zorgen, omdat ze meent dat ze dat altijd moet kunnen en willen, omdat haar kinderen op een staan. Oók wanneer Moeder zo ziek op bed ligt dat ze niet voor haar kroost kan zorgen. Als goede moeder dient ze dat zelf op te lossen. Ondertussen hebben de kinderen twee dagen geen goede verzorger…

Dat extreme scenario wil je niet, dus verbied je moeder om nog in een scène te komen waarin er iets gebeurt waarvan je weet dat moeder het niet aankan of anders in het extreme gaat vallen wat je wil vermijden. Vanaf nu is ze in iedere scène dus inderdaad de perfecte moeder.

Stap 3 moeilijke scène

Schrijf vervolgens een scène waarin wat je voor personage verboden is, een ander overkomt. Laat je held als de beste stuurlui aan wal commentaar geven hoe het beter kan. Maar daar prikt de ander doorheen: “Een maand geleden heeft je schoonmoeder haar kleinkinderen opgehaald omdat jij na lange werkweek en slecht nieuws van je vriendin de ‘krijsers’ niet wilde verzorgen en tijd voor jezelf wilde, ook al hadden ze lichte koorts. Tot zover de kinderen die altijd voor jouw welzijn gingen…

Stap 4: personagebiogragie controleren

Kijk nog eens goed in de personagebiografie. Als het goed is, heb je daarin opgeschreven wat je personage wil en naar streeft. Maar ook waar die bang voor is en wat dus ook niet zomaar lukt. Lees tussen de regels door hoe dat op kan tellen tot wat je personage voor limiten heeft en hoe het daar tegenaan loopt. Breng die in de praktijk in de scènes waar je held het moraal uit moet dragen. Je zou je held nu moeten kunnen schrijven zonder te overdrijven of om je personage te laten preken zonder dat het doet wat het graag in de wereld zou willen zien.
Dus de goede moeder is nog steeds de goede moeder als ze zegt het even niet aan te kunnen, en deelt dat ook, zonder er alleen over te preken.

Stap 5: controleer de scènes wanneer je ze schrijft

Als je bij een scène aankomt waarin het moraal of het thema waar je personage naar verwijst wordt uitgedragen, controleer dan of je personage ook op het niveau van stap 4 ook echt iets doet, in plaats van ergens alleen maar voor te staan of naar te streven. Kijk ook nog even terug naar stap 2: overdrijf je misschien nog, of is een tandje lager voldoende om je personage een oprechte belichaming van een moraal of persoonlijkheid uit te dragen?

Als je graag een moraal wil delen, kan het gebeuren dat je een heel verhaal schrijft op basis van een onzichtbare trope. Deze schrijfoefening zou je moeten helpen dat te voorkomen.

Foto door Aedrian Salazar verkregen via Unsplash.

Schrijfoefening: zo test je wat je echt wil schrijven

We kennen allemaal het idee dat je iets van je af wil schrijven of delen met een autobiografie. Maar ook als je fictie schrijft, is er iets dat je aanzet om te schrijven. Van interesse in een bepaalde geschiedenis tot een nieuwsgierigheid naar hoe iets in elkaar zit of tot stand komt en nog talloze zaken daartussenin. Je kan een verhaal nog voor je er echt mee begint al beter maken door te kijken naar wat je echt wil schrijven. Dan kan je afstemmen hoe je het beste met schrijven kan beginnen om jouw eigen nieuwsgierigheid en creativiteit helemaal tot zijn recht te laten komen.

Creatief schrijven is altijd geweldig! Toch?

Als je deze blog leest, reken ik erop dat je van schrijven houdt. Dus ja, ‘ik houd van schrijven’ is een van jouw redenen om dat ook te doen. Maar daar kom je niet al te ver mee. Want zo kan ik je ook achter een bureau zetten om zakelijke brieven uit te tikken. Of, als we het binnen het creatief schrijven blijven, je een roman laten schrijven over de Romeinse tijd, terwijl jij al in slaap valt zodra je ook maar een stap in een geschiedenislokaal zet.

Schrijven is dus leuk, maar creatief schrijven heet niet voor niets zo. Je wil met het schrijven van verhalen een bepaalde creativiteit kwijt, of zelf een heel nieuw verhaal of nieuwe wereld creëren. Maar ook dan kan de vergelijking met het slaapverwekkende geschiedenislokaal nog op gaan. Waar de ene verhalenschrijver enthousiast wordt van het idee een personage van voor tot achter te gaan ontwerpen, wil de ander dat juist liever zo lang mogelijk uitstellen om eerst een compleet fantastische wereld te gaan bedenken, met alle worldbuilding die daarbij hoort.

Wat prikkelt je echt om te gaan schrijven?

Wil je een vliegende start met je verhaal maken, dan moet je dus gaan kijken naar welk aspect van het creatief schrijven je nieuwsgierigheid heeft opgewekt. Wat is dat element dat zegt: ja, dáár wil ik over schrijven? Dat al ‘schrijversflow!’ lijkt te schreeuwen voor de tekstverwerker goed en wel is geopend?

Deze elementen zijn concreet genoeg voor eerste idee om een verhaal mee te starten

  • Een personage met een heldenreis
  • een verhaalthema
  • een moraal of levensmotto
  • een herinnering
  • een gevoel en de bijbehorende ‘sfeeromschrijvingen‘ van een bepaald moment
  • een titel (Lees: een simpel idee wat meteen explodeert in een mindmap vol ideeën)

Op hun eigen manier zijn deze elementen allemaal concreet. Maar een complete heldenreis is toch wel wat anders dan een ‘mooi gevoel’dat smeekt om vertaald te worden naar een verhaal’.

Mate van abstractie bepalen

Om goed en duidelijk te kunnen schrijven over dat element wat jou ertoe aanzet om te gaan schrijven, is het handig om eerst te kijken hoe abstract jouw startpunt eigenlijk is. Daarmee wordt je belangrijkste start- en aandachtspunt ook duidelijk.
Relatief duidelijke startpunten zijn thema’s en motto’s
nog redelijk abstracte elementen is een personage met een heldenreis
zeer abstracte elementen zijn: herinneringen, gevoelens en titels

Het volgende schema helpt om wat meer duidelijkheid in al dat abstracte te krijgen voor een goede start

element maak dit eerst duidelijk waaromvalkuil wat is er zoal te ontdekken
personagewat de ultieme leerschool is van de heldenreiseen aantal van de belangrijkste beats in een heldenreis zoals de comfortzone, crisis en de wrap-up zijn meteen duidelijk een oppervlakkige invulling van de heldenreis. Voorkom dit door ook de zwakheden van je held meteen op te schrijvenhoe iemand – in dit geval je held- met een veranderende situatie omgaat. Wat de mogelijkheden zijn om met die situatie om te gaan
themawat de twee kanten van dezelfde medaille van dit thema zijneen verhaalthma blijft erg aan de oppervlakte als je dat maar vanaf een kant belichtaan de oppervlakte blijven met een thema: je kan dit realtief makkelijk voorkomen door breder over een thema na te denkenwaarom mensen anders over hetzelfde thema denken en hoe dat (anders) denken tot stand komt
motto of moraalwat jouw persoonlijke invulling of overtuiging bij dit motto isals je een les mee wil geven, moet die overtuigend zijneen onderwerp van te veel kanten belichtenwat dit moraal kan opleveren of wat er mist als dat niet wordt nageleefd
herinneringwat je persoonlijke waarheid is rondom deze herinneringtijd en persoonlijke emoties kunnen herinneringen verkleuren. Verander je daar steeds opnieuw mee, zonder vast ankerpunt, dan wordt het verhaal rommeligte weinig achtergrond van het verhaal rondom de herinnering of de personagebiografie meegeven. Empathie is niet zomaar verdiend!Hoe een personagebiografie of een butterfly-effect vorm krijgen
gevoelwat je zintuiglijke ervaringen zijngevoelens omschrijven kan erg abstract overkomen als belevingerop rekenen dat iedereen eenzelfde (emotionele) beleving heeft in een soortgelijke situatiede rijkheid van diverse emoties
titelwat in een zin je ‘hoofdidee’ iste snel doorgaan met brainstormen zorgt voor een rommelig beginsubplots gaan uitwerken voor de rode draad goed en wel stevig staateen compleet verhaal 😉

Kijk eens naar jouw inspiratie-element en de bijbehorende factoren. Schrijf nu concreet op wat jou inspiratie is geweest, bijvoorbeeld ‘die mooie zonsondergang op vakantie.’ Met een korte scène van ongeveer 200 à 300 woorden kan je de proef op de som nemen. Neem de aandachtspunten uit de tabel mee en zet de zonsondergang centraal in de scène. Hoewel de scène ietsje langer is dan de gemiddelde achterflaptekst, zou die genoeg inspiatie en houvast noemen geven om te weten waar je over gaat schrijven, maar vooral ook waar je over wil schrijven op een zodanige manier dat de lezer die intentie van het begin af aan meekrijgt en je verhaal er altijd een stevige basis van blijft houden.

Nu weet je wat je echt heeft aangezet om te willen schrijven. Onthoud dat gedurende je schrijfproces, dan houd je de inspiratie en motivatie makkelijker vast. Laat het me weten als ik een van deze elementen in een andere blogpost meer aandacht moet geven voor een goede start!

Foto door Art Lasovsky verkregen via Unsplash.

Schrijfoefening: show, don’t speak

Show don’t tell is zo’n beetje dé basisregel van creatief schrijven. Zonder deze regel wordt een verhaal erg langdradig, of komt de tekst niet tot leven. Er zijn verschillende manieren om show don’t tell toe te passen, waarvan een er vaak wordt vergeten.

De basis van show don’t tell: terecht tegenprotest?

‘Schrijf ‘de tranen lopen over mijn wangen’ in plaats van ‘ik huil’.’ Voilà: show don’t tell in een notendop. Iedere schrijfcoach hamert erop hoe belangrijk die regel is en geeft verschillende manieren en redenen om show don’t tell toe te passen. Maar theoretische regels zijn nooit heilig, al wordt show don’t tell soms wel zo gezien. Zodanig zelfs dat er ook een tegenbeweging voor deze schrijftechniek is ontstaan. Onterecht, maar daar moet wel een kanttekening bij geplaatst worden. Show don’t tell wordt alleen onterecht heilig als je die notendopregel als enige interpretatie van de regel ziet.

Nu gaan we praten…

Beginnende schrijvers schrijven vaak dat de tranen over de wangen rollen, om vervolgens alsnog in een overdaad aan tell te belanden, vaak in de vorm van een as you know Bob. Zo raken sfeeromschrijvingen en dialogen met elkaar verweven op een manier die het allebei die schrijfvormen alleen maar teniet doet. Daarom kijken we tijdens deze schrijfoefening naar een nieuwe regel/ term: show, don’t speak. Je beschrijft iets zonder een dialoog. Als je van lichaamstaal uitgaat, kan je namelijk show don’t tell toepassen zonder alsnog in een dialoog of ergens anders compleet de mist in te gaan met een overdaad aan ‘tell’.

Show don’t speak: start met een voorspelbare trope

Voor deze schrijfoefening ga je observeren. In het openbaar of een wat meer vertrouwde setting, dat is aan jou. Zorg er wel voor dat je weet wat je grofweg kan verwachten of wat er gaat gebeuren: je moet gaan werken met een enigszins voorspelbare of vertrouwde trope. Denk daarbij aan:
* Een treinreiziger
* Een verliefd stel
* Een verjaardag
Kortom: iets wat je al zo vaak hebt gezien dat je kunt wachten op het moment dat de reiziger ongeduldig op zijn horloge gaat kijken, de conducteur langskomt, het stelletje koosnaampjes gaat gebruiken of gaat kussen, of er iemand lang-zal-ze-leven gaat zingen. Tante Sjaan natuurlijk, want tante Bep is een minuut daarvóór de taart gaan halen.

Bepaalde dingen lopen volgens een bepaald stramien dat je ziet aankomen als je grofweg tien jaar of meer aan levenservaring hebt. Probeer nu eens te bepalen waarom je dat nu precies aan ziet komen. Want die treinreiziger gaat echt niet zeggen: ‘ik word hier altijd zo ongeduldig van, als de trein weer eens drie minuten te laat komt en ik moet hollen voor mijn overstap.’ Nou vooruit, sommige mensen zijn levende as you know Betty’s ( ;)) maar die zijn zeldzaam. We zijn meestal bang dat mensen denken dat we gek zijn als we hardop in onszelf praten. Daar kan je je voordeel mee doen.

Schrijf om te beginnen op waaraan je de ‘start van de trope’ ziet:
* Die twee mensen houden handen vast, dat is een verliefd stel
* Die man in pak in de trein is een zakenman op weg naar een vergadering
* Een groep tienermeiden steekt de koppen bij elkaar: er komt een roddel aan

Wat gebéurt er nu?

Omdat we er zo gericht zijn om naar inhoudelijke spraak te luisteren, vergeten we te kijken naar wat er gebéurt. Dat is de volgende fase: goed opletten. Houd je ogen en oren open en probeer als er sprake is van gesproken taal, die weg te filteren. Dat kan aanvoelen als een focus op detail. Het kan zo uitpakken, maar dat hoeft niet zo te zijn.
Kijk eens naar deze tabel. Je zal zien dat er non-verbale, maar duidelijke dingen zijn die geen extra verbale uitleg meer nodig hebben, en details zijn die al zo veelzeggend zijn dat het geforceerd over zou komen als je personage nog zou zeggen: ‘dus ik voel me…’ of ‘dus ik bedoel maar:…’

Opvallende zakenDetails
iemand loopt met open armen op de ander af iemand speelt met de haren, terwijl die de geliefde aankijkt
diepe zucht en fronsend voorhoofdiemand schuift subtiel een eindje weg van de ander op een stoel, of keert de rug wat meer naar de ander toe
rennen in plaats van lopenEen stem breekt wanneer iemand start met praten
een stel dat je naar een hotelkamer wil stureniemand blijft een paar tellen voor een deur staan vóór het binnenlopen

Kijk vooral naar de kolom met details. Waarschijnlijk lijken dat geen details meer op het moment dat je ze zo afzonderlijk ziet staan. Want als dat verliefde meisje dat met de haren speelt geen (heimelijke) kus wenst of probeert te stelen… En als de stem op het punt staat te breken, volgt er geen leuk nieuws. Dan hóef je niet te weten wat er inhoudelijk gezegd gaat worden om het beeld te snappen. Dat vormt het uitgangspunt van deze schrijfoefening: probeer een (niet zo subtiel) detail of iets opvallends te vinden en schrijf dat uit in een korte sfeeromschrijving, zonder dat je terugvalt op dialoog. Je zal zien dat deze ‘show don’t speak’- scène heel interessant kan zijn zonder gesproken tekst.

Iemand wil opbiechten hoeveel de ander voor hen betekent, maar dat mislukt.

‘Show and speak’ wordt:
Het bloed racete door haar aderen toen ze hem aankeek. Ze slikte. Precies die blik deed haar geloven dat ze meerwaarde had.
“Je moest eens weten hoeveel…”
“Ja?” vroeg hij geduldig.
Maar haar stem wilde niet meer.

‘Show don’t speak’ wordt:
Haar handen trilden terwijl ze hem aankeek. Haar blik hield de zijne vast. Ze deed haar mond open en weer dicht. Ze merkte dat haar hand ongemerkt naar de zijne was opgeschoven, alsof die die van hem had willen pakken. Ze schudde verwoed haar hoofd en draaide van hem weg, hopend dat hij de opkomende tranen niet had gezien.

Zoals altijd zijn toepassingen van schrijftechnieken slechts richtlijnen. Maar voeg ‘show don’t speak’ zeker toe aan je arsenaal van schrijftechnieken als een mogelijke vervaging van ‘show dont tell’.

Foto door 青 晨 verkregen via Unsplash

Schrijfoefening: de ijkpersoon van iedereen

Als je een rijtje van de ‘juiste’ reclames kijkt, lijkt het wel alsof de kijkers volgens de bedrijven allemaal hetzelfde zijn, en heeft iedereen dezelfde zorgen en wensen. Natuurlijk herkennen veel mensen zich in een vrij algemeen beeld, maar dat neemt niet weg dat de ‘gemiddelde kijker’ alsnog niet meteen in dat hokje past. In deze schrijfoefening gaan we kijken wat je daar als schrijver mee kan en moet doen.

Ik stel u voor: iedereen

Als je de meest alledaagse reclames bekijkt, dan heeft de gemiddelde persoon die iedereen zou moeten voorstellen:

  • Een saaie kantoorbaan ‘(‘Stop met werken van 9 tot 5 op kantoor voor een baas en verdien geld met X’)
    • Een veel te druk leven (‘ Ook zo toe aan vakantie?’ ‘Waarom nog koken, als je je eten kan laten bezorgen met X?’)
    • Een gezin (‘Voor het hele gezin!’ ‘Drie keer per week een wasje draaien gaat makkelijk en snel met X’)
    • Een auto (autoreclames zie je regelmatig. En in de politiek hoor je relatief meer over de autobezitter dan over de treinreiziger)
    • Maatje slank, zie de modellen in de meeste reclames

En gemiddeld gezien kunnen de meeste mensen zich wel identificeren met een of meerdere kenmerken van deze zeer globale ijkpersoon. Maar zodra je per punt gaat kijken, dan vergeet je bijvoorbeeld de miljoenen mensen die:
* werken in de zorg, het onderwijs, de horeca, op een boerderij of in de culturele sector
* Wel werk en privé kunnen balanceren, of het juist heerlijk vinden om zelf te koken
* Single zijn, geen kinderen hebben of de pensionado’s wiens kinderen al het huis uit zijn
* fietsen, wandelen, met het openbaar vervoer gaan of een auto huren in plaats van hebben
* een maatje meer hebben

Zo heb jij als schrijver waarschijnlijk ook een beeld bij Jan met de pet. Misschien heeft hij een van deze kenmerken, misschien andere, of nog meer. Schrijf voor we verdergaan eerst eens alles op wat jij meteen associeert met Jan met de pet. Wat komt daar allemaal uit? Alles wat je bedenkt is nuttig voor de oefening: van hobby tot beroep, van leeftijd tot ras en zelfs of deze man (of vrouw) haar heeft of niet en zo ja, welk kapsel of gezichtsbeharing die dan heeft.

Jan met de pet en Sjan met de muts

Je hebt nu je ultieme gemiddelde ijkpersoon opgeschreven met deze Jan met de pet. Maar nu moeten we gaan kijken waar je lezer misschien wel Sjan met de muts is. Oftewel: iemand die misschien in zekere zin ‘gemiddeld genoeg’ is om binnen bepaalde kaders of je doelgroep te vallen, maar die op enkele punten daar toch buiten valt. En dan wel op een manier waar je niet meteen bij stilstaat.

Als Jan, de man jouw boek leest, leest die het waarschijnlijk anders als de vrouw Sjan zodra je over een man schrijft die vreemdgaat terwijl zijn vrouw zwanger is. Een rotstreek, daar zullen ze het allebei over eens zijn. Maar de kans is groter dat Jan ervaring heeft met moeite hebben met zwangerschapsperikelen van zijn/ een vrouw en daar moeite mee heeft. Sjan zal als vrouw eerder het argument hebben: draag jij maar eens verschillende kilo’s aan extra gewicht mee onder het ‘genot’ van een hormonenstorm…

Uiteindelijk zal dit plot van de vreemdganger vallen of staan bij hoe goed het plot, de personagebiografieën en de verhaalthtema’s zijn uitgewerkt. Als de zwangere vrouw niet alleen maar zwanger is, maar haar echtgenoot ook nog eens mishandelt en hij snakt naar wat genegenheid, dan zal ook Sjan niet zo snel haar oordeel klaar hebben.
Maar als je uitgaat van het oppervlakkige clichéscenario dat de vreemdganger gewoon pleziertjes buiten de deur zoekt, terwijl zijn vrouw zwanger is, dan kan je er gif op innemen dat hoe goed het verhaal verder ook is uitgewerkt, Jan en Sjan er andere interpretaties bij hebben door hun eigen persoonlijke bril.

En zo kan jouw ijkpersoon- van-iedereen soms dingen hebben, zijn of denken waarvan je niet beseft dat die helemaal niet zo vanzelfsprekend of gemiddeld zijn.

Jan met de pet onder de loep

Pak je beschrijving van Jan met de Pet er nog eens bij. Kijk nog eens goed naar wat je hebt opgeschreven en vraag je eens af waarom jouw Jan juist dertig jaar oud is in plaats van zestig. Of waarom hij inderdaad (of juist niet) een saaie kantoorbaan heeft. Je zal niet bij alles een ‘reden’ kunnen vinden; Jan kan ook gewoon ‘toevallig’ bruine haren hebben.
Maar zodra je denkt: tja, waarom eigenlijk? Is het de moeite om daar wat langer bij stil te staan. Dan kan je jezelf vragen gaan stellen.

Als Jan een saaie kantoorbaan heeft, reken je er dus in meer of mindere mate op dat iedereen weet hoe het is om ontevreden te zijn met diens baan. Nog los van het feit of dat zo is: wat wil je daarmee zeggen, of hoe kan je daarmee werken?
– Is dat een verhaalthema van ‘ongenoegen met een sleur?’ of juist ‘minderwaardigheidscomplex’? (“meer dan dit stomme baantje kan ik niet”)
– Als je lezer wel dolgelukkig is met diens (kantoor)baan, hoe kan je dan alsnog empathie kweken voor Jan? Worstelt Kantoor Katrien misschien wel met een bepaalde ontevredenheid van een gang van zaken op de school van haar kinderen? Dan zou een scène waarin op kantoor niet naar Jan geluisterd wordt, ook bij haar aan moeten slaan.
– Is Jan ongelukkig met zijn baan omdat hij denkt dat hij er te goed voor is? Het hoeft natuurlijk niet zo te zijn, maar als je doelgroep ook mensen omvat die überhaupt al blij zouden zijn met een baan, komt dat niet goed aan. Dan moet je iets meer aandacht besteden aan een gemene deler die ‘menselijker’ is dan alleen wat je aan de oppervlakte ziet.

Kijk op deze manier nog eens goed naar jouw aannamen van ze zeer algemene, dit-is-iedereen- ijkpersoon van Jan met de pet of Sjan met de muts. Dan zorg je ervoor dat je verhaal interessanter is opgebouwd en nog meer lezer aanspreekt.

Foto door Jonas Kakaroto verkregen via Unsplash.

Schrijfoefening: het subplot van het butterfly-effect

Het butterfly-effect is dat verhaal dat gewoonweg belachelijk klinkt als je alleen het begin en het einde ervan benoemt. Als het drie jaar geleden op 5 september niet geregend had, had ik nu geen prijs gewonnen. Er zitten talloze schakels tussen dat begin- en eindpunt in die dat ongelooflijke verhaal alsnog aannemelijk of zelfs realistisch maakt. Maar dan heb je het nog steeds over de rode draad in het verhaal. Zelfs op de achtergrond kunnen er details van groot belang zijn die niet zozeer in het butterfly-effect terugkomen, maar die er wel mee te maken hebben. En dat kan handig zijn om in je opschrijfboekje eens uit te proberen.

Startcasus voor een butterfly-effect

Laten we voor het overzicht eens beginnen met een casus van een butterfly-effect, anders wordt deze oefening een groot zooitje.

Marian gaat naar een sportwedstrijd en ontmoet daar iemand. Na een praatje met de vreemdeling wordt ze geïntroduceerd aan Jonathan, die geschiedenis studeert, omdat de vreemdeling denkt dat ze we iets gemeen hebben. Marian en Jonathan kijken samen een documentaire de zonnekoning en dat inspireert Marian om Frans te leren. Drie jaar later gaat Marian op vakantie naar Zuid-Amerika, krijgt een kamergenoot uit Wallonië in het hostel, ze is verrast daar iemand te ontmoeten die Frans spreekt, een gesprek wordt aangeknoopt de vonk slaat over en voilà: Marian en Guillaume trouwen zes jaar later.

Als Marian als tiener niet naar de sportwedstrijd was gegaan, was ze een klein decennium later niet getrouwd.

Wat zie niet meteen terug?

Het is logisch dat je in dit verhaal bijvoorbeeld niet terugziet hoe Marianne als ze Frans gaat leren, ook een leraar Frans heeft. Of ze die nou mag of niet, maakt niet veel uit, maar in het ‘subplot’ van het butterfly-effect kan het ook weer uitmaken voor het grote effect. Of niet. Kijk maar:

Franse leraarleert Mariandus Marian ‘openingszin’ Marian reactie Guillaume
is goedvlot en goed Frans spreekt makkelijk en vertrouwd Frans een vlot gesprek over de reis in Zuid-AmerikaHé, we gaan gezellig kletsen
is grof in de mondeen arsenaal aan scheldwoordenvloekt voortaan in het Frans‘Merde!’ als ze haar teen tegen haar koffer in de slaapzaal stootHé, spreek jij Frans?
is een romanticusliterair, chic en romantisch Franskomt intellectueel en chic over Lees jij ook Victor Hugo? Ben je al ver?Heb je Franse literatuur gestudeerd?

Maakt dit een verschil voor de hoofdlijnen van het grotere butterfly-effect? Nee. Kan het gevolgen hebben voor het latere plot? Nee. Misschien wordt een enkele dialoog er anders door, of je krijgt een eerste date in een chique restaurant of juist een simpele sportwedstrijd. Maar de grote lijnen van het plot zullen niet zo snel veranderen.

Een kennismaking die je niet dacht nodig te hebben

Wat maken deze details zoals die van het karakter van de Franse leraar dan nog uit? Als je nog een plot in de steigers moet krijgen, schiet je er niet veel mee op. Je kan er waarschijnlijk geen subplot mee maken. Maar deze informatie die achter de schermen duidelijk wordt kan wel degelijk van toegevoegde waarde zijn. Denk aan belangrijke karaktereigenschappen die een personage kan of zelfs moet hebben. Marian heef bijvoorbeeld een bepaalde assertiviteit nodig als ze Frans spreekt, wil ze Guillaume ooit aanspreken. Maar als ze vloekend haar teen stoot, is dat geen show don’t tell die je daarvoor nodig hebt. Dan zou Guillaume evengoed degene kunnen zijn van de twee die het gesprek begint en gaande houdt, terwijl Marian met een hoofd als een biet antwoorden op zijn vragen geeft. Staat er in de personagebiografie dat Marian assertief is van zichzelf, dan is deze scène niet nodig.

Zo kan je het van een subplot butterfly-effect gebruiken om verder te onderzoeken wat je personage kan, moet doen, hoe het zich moet ontwikkelen wat daarbij past. Natuurlijk geldt dat ook voor bepaalde plotpunten. Het kan een diepere duik geven in de vraag: ‘Waarom is iets zoals het is?’

Het is, zo je wil: een omgekeerde infodump 2.0. waar je in de val kan trappen om de overvloed aan informatie uit een personagebiografie allemaal te delen, omdat je wil dat de lezer het weet. Je moet die informatie zeker tot op zekere hoogte delen, maar dan moet die informatie er wel zijn. En soms heb je een bepaalde kennis nodig, zonder dat je ooit verwachte die informatie nodig te hebben. Het kan dan een hele kluif zijn om in het al goed uitgewerkte en soms ingewikkelde plot nog even gauw een karaktereigenschap of een scène te verzinnen.

Kijk dan of je een subplot in een bepaalde schakel van het butterfly-effect in je plot kan vinden. Probeer eens wat opties uit en schrijf ze ook uit, hoe ver je ook afwijken van het originele plot, of hoe nutteloos ze misschien ook lijken, zo niet zijn. Zodra je vastloopt in het schrijven van je plot, of het verkennen van je personage, is het belangrijk om te zoeken naar de oorzaak zonder dat het het doek moet zijn om dat probleem ook meteen op te lossen: je wil geen mentaal writersblock.

De kern van het plot

Deze oefening kan je ook helpen de kern van het plot te bepalen. Er is altijd een rode draad in het plot, net zoals er subplots zijn. Maar soms zijn personages of plots zo verweven of complex dat het lastig kan zijn om te bepalen wat er nu echt de drijvende kracht achter het verhaal is. Hou de regel van actie-reactie dan eens naast je plot en bekijk het eens als een butterfly-effect. Ze je een aantal ‘subbutterfly- effecten?’ Kijk dan eens of je die weg kan laten of de details die je opmerkt kan gebruiken om een scène te verrijken. Achter de schermen of ervoor.

Foto door Alfred Schrock on Unsplash