Schrijfprompts: omschrijf eens…

Omschrijven klinkt makkelijk, maar is een hele kunst. Als je iets omschrijft, moet je dat doen met voorbeelden die duidelijk genoeg zijn om een goed beeld bij te krijgen. Houd je de beschrijvingen echter te algemeen, dan komt er niets voor het geestesoog van je lezer. Specifieke details kunnen zowel dat ene zetje geven om iets algemeens tot iets unieks te maken, als wel details blijven.
Daarom kan omschrijven heel erg lastig zijn. Hoewel er geen formule bestaat voor succesvol omschrijven, kunnen een aantal uitgangspunten wel een opzetje vormen. Ik heb er een aantal schrijfprompts bij bedacht, waarbij ik gebruik van iets wat je moet gebruiken en moet vermijden. Zo hoop ik dat je je bewust wordt wat meer algemene beeldvormingen zijn en welke details een omschrijving meer kunnen verrijken. Schrijf zoveel meer als je wil, maar houd je aan de restricties en voorwaarden in de tabel. Veel plezier en succes!

Personageprompts

Omschrijf eens een personage.

Dit beeld moet duidelijk wordenDit mag je niet omschrijvenWaarom werkt dit meestal niet beeldend?Dit moet je omschrijvenWaarom werkt dit meestal  beeldend?
 het algemene uiterlijk haar en ogen Het is cliché, en zegt weinig: zelfs bij rood haar en blauwe ogen. Dat is vrij uniek, zeker, maar heb je nu echt een compleet beeld van het uiterlijk? Nee.  houding, in de brede zin van het woord.  het straalt een (gebrek aan) zelfvertrouwen uit. Dat zegt veel meer over de uitstraling en indruk van je personage als geheel dan (wanneer het al dan niet aantrekkelijk is door) bepaalde fysieke kenmerken.
 kledingstijl welke specifieke kledingstukken het personage draagtals je personage een rok draagt, is dat een minirok of een rok tot op de grond. Het is een te breed begrip.  kleur van de kledingstukken en de staat waarin ze verkeren.  gebruik van kleur kan een symboliek zijn van karaktertrekken of een show don’t tell van de mate waarin je personage expressief is.
De staat waarin de kleren verkeren, vertelt je hoe verzorgd je personage is, of (misschien) hoe vaak het nieuwe kleren kan kopen.
 het personage is aantrekkelijkalles wat met de ogen en mond te maken heeft: kleur, vorm, de uitstraling ervan. Alles aan een lichaam dat ‘traditioneel gezien’ aantrekkelijk gevonden wordt (van ogen tot lippen, van borsten en billen tot een mooi sixpack…) ‘De ogen zijn de spiegel van de ziel’. ‘De liefste lach die ik ooit zag. ‘Wat een mooi lijf!’ Dat hebben we nog nooit gehoord… Wat kan er er nog meer aantrekkelijk zijn aan iemand? unieke uiterlijkheden opvallendheden of maniertjes
en/of iets wat het personage doet, in plaats van hoe het er fysiek uitziet.
als je personage een (bijvoorbeeld) opvallend mooie neus heeft, is dat nog steeds mooi, maar komt die omschrijving oprechter over, omdat er normaalgesproken vaker over ogen, billen etc. worden geschreven als het over attractieve uiterlijkheden gaat.

Beschrijf je maniertjes of iets wat het personage doet als aantrekkelijk, dan is het logischer als een ander personage daadwerkelijk verliefd op de held wordt. Dan is het geen lust, maar echt liefde.
 het personage heeft macht  de kledingstijl en het taalgebruik dure kleren en formeel en/ of indrukwekkend lijken. Maar inhoudelijk leeg taalgebruik is redelijk cliché om te laten zien dat je met een hoge pief te maken hebt die gewend is anderen naar de mond te praten.hoe het omgaat met iemand die een lagere status heeft. Is het personage oprecht aardig, of overdreven amicaal? Keurt het de ander geen blik waardig, of is het zich nauwelijks tot niet bewust van het machtsverschil? je kan macht gebruiken en je kan macht misbruiken. Het hebben van macht op zichzelf is nietszeggend. Hoe je ermee omgaat zegt echter heel veel.

Omgevingprompts

Schrijf eens op hoe de omgeving eruit ziet

Dit beeld moet duidelijk wordenDit mag je niet omschrijvenWaarom werkt dit meestal niet beeldend?Dit moet je omschrijvenWaarom werkt dit meestal  beeldend?
Een toeristische attractiede (naam van de) eigenlijke attractie het omschrijft de attractie alleen  de sfeer eromheen: waarom de mensen de moeite nemen het te bezoeken dan snap je waarom de attractie de moeite waard is. Waarom zou je er anders heen gaan? Times Square is een plein met een reclamebord. De Notre Dame is een mooie kathedraal, maar is echt niet de enige op de wereld: dat idee.
een drukke markt  de hoeveelheid mensen die er zijn  dat kan ook een winkelcentrum, concertzaal, voetbalstadion… betreffen de geuren en kleuren, de gesprekken die worden gevoerd de ouderwetse markt is een feest voor de zintuigen! Ook heeft het vaak een sociale functie: mensen komen ernaartoe om te kletsen en de kooplui kennen hun vaste klanten.
Als je een omgeving omschrijft, bedenk dan ook wat die omgeving anders maakt dan iets soortgelijks (zoals bijvoorbeeld een markt versus een winkelcentrum)
 een huis de grootte als een gigantisch huis in verval is, is het niet zo luxe: dan is een kleine woning veel huiselijker en prettiger om in te wonen.
Bedenk goed of de algemene aanname bij een woord ook altijd opgaat (een groot huis is luxe, duur eten is lekkerder, enzovoort)
 de inrichting  dit geeft sfeer en persoonlijke smaak weer
  een natuurgebied de algemene bewoordingen ‘bergen’ ‘strand’ ‘bos’je doet het begrip ‘natuur’ tekort als je het breed omschrijft. Dan wordt het eerder een clichésetting voor de clichéhippie die een wil zijn met de natuur hoe je de natuurkrachten aan het werk ziet. Hoe voelt of klinkt de wind? Waar hoor je beekjes kabbelen? Waar zie je tekenen van leven? Op wat voor manier?de natuur heeft (meestal) aantrekkingskracht vanwege het feit dat het ‘leeft’, niet gemaakt of niet ‘zielloos’ is. Niet omdat mensen of dingen die door mensen is gemaakt afwezig zijn.

Sfeerprompts

Beschrijf een sfeer van een situatie

Dit beeld moet duidelijk wordenDit mag je niet omschrijvenWaarom werkt dit meestal niet beeldend?Dit moet je omschrijvenWaarom werkt dit meestal  beeldend?
er is hier iets niet pluisde eigenlijke angst voor het onbekende  het ligt er te dik bovenop wat er anders is dan het vertrouwde dan kan de lezer meepuzzelen en het is als vanzelf spannend
er is rust hoe stil het is rust is niet alleen stilte, het kan ook andere dingen betekenen de afwezigheid van stress of drukte zo leer je je personage beter kennen. Krijgt het rust door stilte? Door te gaan hardlopen? Koken? Dansen met het volume op tien?
 je personage is ongewenst prikkende blikken, geroddeldit is een show don’t tell met een tell effect hoe dat negeren voor het personage zelf voelt dat is een show, don’t tell met de waarheid van je personage
er gaat iets langverwachts gebeuren iedereen staat te kwebbelen en te stralen van opwinding het is oppervlakkig en het kan ook op iets anders wijzen: een gezellig feestje, bijvoorbeeld waarom is dit moment zo langverwacht? Wat staat er op het spel? Laat de personages het moment beleven.  dan krijgt de scene inhoud en blijft het niet alleen bij een sfeeromschrijving.

Foto door Sigmund op Unsplash.

Hoe kan een lezer je boek interpreteren?

Als schrijver wil je graag dat je verhaal met plezier gelezen wordt. Maar je hebt geen invloed op hoe iedere individuele lezer iets interpreteert. Je kan echter wel onderzoeken wanneer, of en waarom je het al dan niet oké vindt dat je lezer je anders kan begrijpen dan je bedoelt. Zo kan je iets bewuster omgaan met wat je expliciet uitschrijft in je boek.

Interpretaties van de lezer over je boek

Als schrijver weet je wat er tussen de regels door gebeurt, of hoe het verhaal verdergaat na de laatste bladzijde, maar leg je niet alles vast. Daardoor kan een lezer eigen conclusies trekken. Soms komen die overeen met wat je zelf altijd hebt bedacht, soms ook niet. Een voorbeeld:

Een stelletje neemt voorgoed afscheid. Het is al dagenlang ongemakkelijk tussen hen: ze weten niet wat ze nog moeten zeggen. De lezer weet dat Bart iets geheim houdt voor Sandra.
Dan stapt Sandra op de trein. Bart doet zijn mond open, alsof hij nog iets wil zeggen, maar dat doet hij niet. Dan blijft de brandende vraag: ‘Wat had Bart bijna gezegd?’ Wat speelde daar de hele tijd? In de aantekeningen van de schrijver staat: Bart heeft herhaaldelijk, met kleine beetjes tegelijk, geld van Sandra gestolen. En dan lezen de lezers het verhaal:

Lezerdenkt datomdat
1Bart is vreemdgegaanhij altijd zo schrikachtig was als Sandra de slaapkamer binnenkwam: hij zal in bed wel met zijn minnares hebben geappt als Sandra even in de badkamer was (Maar Sandra’s spaarpotje stond op haar nachtkastje…)
2Bart hij zich altijd onbekwaam voelde in bed en daarom vooraf altijd zenuwachtig werd.als Sandra in de badkamer was hij vaak mompelde: heb ik er vandaag de moed voor? Dan wel om zich te bewijzen, of om te zeggen dat hij vandaag geen zin heeft
(maar het betekende: durf ik vandaag weer te stelen?)
3Bart af en toe van Sandra stalhij altijd zenuwachtig werd aan het einde van de maand, en alleen zenuwachtig werd als Sandra in de badkamer was, niet wanner ze naast hem zat op de bank.

In dit voorbeeld zouden de conclusies van lezer 1 en 2 logisch kunnen zijn. Dus trek je alles uit de kast trekken om ervoor te zorgen dat de lezer zeker weet dat het hele probleem niets met seks, romantiek of intimiteit te maken heeft. Zo, opgelost. Nu moet het toch wel duidelijk zijn. Maar dan zegt lezer 4: Bart heeft eerder een mysterieus telefoontje gehad en hij vreest dat iemand hem wil neerschieten. Er zit een sluipschutter op het balkon van de overburen, die de trekker overhaalt als Bart alleen in de slaapkamer is. Kortom: met geen mogelijkheid kan je voorkomen dat een lezer het soms ‘mis’ heeft of iets niet oppikt.

De mate van zeggenschap van een schrijver

Er zijn twee termen waar je van moet weten: ‘dood van de auteur’ en ‘autoritaire intentie’ als je wil weten hoe een lezer jouw intenties als schrijver kan interpreteren.

Autoritaire intentie: hier gaat de lezer uit van het principe: een schrijver schrijft een boek en laat bepaalde zaken open. Als je later een interview met de schrijver hebt en over die open zaken opheldering vraagt, is dat antwoord het enige juiste, omdat de schrijver het zo bedoelde, ook al staat het niet expliciet zo opgeschreven. Bart stal dus van Sandra, punt. En daarom is het boek geen romantisch verhaal.

Dood van de auteur: hier doet de lezer als het ware alsof de auteur meteen na het schrijven van het boek dood is neergevallen. Je kan de schrijver niet meer vragen naar hoe iets was bedoeld, dus blijven alle opties open. En als het de bedoeling was geweest dat de lezers zeker wisten dat Bart van Sandra stal, dan had dat uitgeschreven moeten worden. Als achteraf in oude aantekeningen wordt gevonden wordt dat Bart van Sandra stal is dat nog steeds waar, maar niet meer waard dan de mening of de interpretatie van de lezer die iets anders las in de tekst.

Dit zijn uitgangspunten, dus geen feiten die goed of fout zijn. Je lezers kunnen tekst anders lezen en het dus niet altijd met je eens zullen zijn als je -achteraf- verklaart wat en waarom je iets niet expliciet opschrijft in je verhaal, zonder dat ze ‘fout’ zitten. En er zullen mensen zijn die je woord altijd voor de waarheid aannemen.

Hoe ga je als schrijver met deze zeer verschillende standpunten om?

Dode schrijver, vrije lezer

Om het in een zin samen te vatten:

Lees teksten met alle vrijheid voor verschillende interpretaties, maar schrijf ze alsof je elk moment dood kan neervallen.

Dit is een uitganspunt waarmee ik hoop je een aanrijking te geven, maar -net bij als de discussie over interpretaties zelf- is dit echt niet dé manier. Hopelijk wordt je je in ieder geval meer bewust van je eigen hoe en waarom.

Je moet als schrijver aan teksten -zowel die van anderen als je eigen- verschillende interpretaties kunnen geven. Zo leer je over verschillende schrijftechnieken en hoe bepaalde teksten (überhaupt) geïnterpreteerd kunnen worden. Maar als je dichttimmert, kan je complete verhaalthema, of centrale conflict daaronder lijden. Of je boek wordt een ‘snap je wat ik bedoel’-uiteenzetting van een mening, waar geen fatsoenlijk verhaal meer van overblijft, zoals bij de doorgeslagen trope. Dus moet jezelf afvragen of, wanneer en in welke mate je het erg vindt als je verkeerd begrepen wordt. Op zulke momenten moet je gaan schrijven alsof ‘dood van de auteur’ de enige geldige regel is. Waarover wil je absoluut geen misverstanden laten ontstaan? Denk verder dan alleen eigenlijke gebeurtenissen, maar ook hoe je bepaalde tropes uitschrijft, intenties van personages neerzet en wat je al dan niet expliciet(!) over hun dingen als uiterlijk of seksuele identiteit vertelt.

Een aantal dingen om op te letten:
* heb je het doel van je verhaal voor jezelf duidelijk?
* Schrijf je ‘grijs‘? Is er niet iets wat erg eenzijdig wordt neergezet?
* Wijk je niet te ver af van je verhaalthema?
* Ben je je bewust van de associaties van bepaalde tropes? Onderzoek die goed, voor je iets gemeens lijkt te zeggen dat je niet zo bedoelt!
* Is een diversiteit het thema of een aanvulling?
* Heb je weet van het ‘meerderheidsprincipe’?

Het meerderheidsprincipe noem ik het verschijnsel dat je soms, zonder het te beseffen, van een meerderheid uitgaat.
Stel: mijn personage werkt bij het leger, heeft een hoge positie en is verloofd. Wat is mijn personage voor iemand?
De kans is groot dat je een witte, heteroseksuele man voor je ziet. Omdat er naar verhouding meer mannen dan vrouwen in het leger dienen, er meer mannen in een hoge positie werken en hetero’s in de seksuele meerderheid zijn. En er wonen meer witte mensen in Nederland dan gekleurde mensen. Maar er stond niets dat uit kon sluiten dat het om een biseksuele latina ging die met een vrouw verloofd is. Maar helaas komt dat door het ‘meerderheidsprincipe’ niet zo snel bij je op.
Als je zeker wil weten dat er iets over je personage duidelijk is, bedenk dan of er misschien een meerderheid is die je personage kan ‘overschaduwen’, waardoor het niet meteen waarschijnlijk is dat het analfabeet, moslima, vrouw, transgender, lichamelijk of financieel beperkt… wat voor minderheid dan ook is.

Foto by Houcine Ncib op Unsplash.

Personage en plot: wat zou het nóóit doen?

Een personage groeit gedurende een verhaal, dus kan het ook dingen leren. Toch zal het een aantal dingen nooit kunnen of willen. Niet zozeer omdat het dom of zwak is, maar omdat iets niet in het karakter van je personage zit. Dat kan op verschillende manieren grote gevolgen hebben voor je plot. Let daarom heel goed op welke karaktereigenschappen je een personage toebedeelt en van welke zaken je het plot laat afhangen.

Een geloofwaardig karakter van een personage schrijven

Het is een open deur intrappen, maar het karakter van je personage is ontzettend belangrijk. Als je van een goedzak de antagonist maakt, rammelt er iets aan de basisstructuur van het verhaal. Maar een goed geschreven personage is niet zwart-wit. Het moet dus zowel goede als slechte dingen in zich hebben. Daar wordt je personage geloofwaardig van. Sla je echter door in je streven om je personage grijs te maken, dan is het om andere redenen ongeloofwaardig. Zelfs personages die er prat op gaan altijd ‘beide kanten van het verhaal’ te willen weten voor ze een oordeel vellen, hebben ergens een uitgesproken mening over, of bepaalde principes waar ze naar leven.

‘Dat zou ik echt nóóit doen!’

Het is iets dat zo vaak wordt gezegd, dat het soms niet meer geloofwaardig lijkt: ‘Dat zou ik echt nóóit doen!’ Misschien omdat je het meestal hoort in de context van: ‘Liegen dat ik ziek ben om een dagje stiekem de bloemetjes buiten te zetten? Dat zou ik *ahum* nooit doen!’ Maar toch zijn er dingen die je personage echt nooit zou doen. Denk aan een dierenrechtenactivist die op vakantie in Spanje echt nooit naar het stierenvechten zou gaan kijken. Dit is een oppervlakkig en duidelijk voorbeeld, maar als je je meer in je personage verdiept, zal je zien dat als je personage om wat voor reden dan ook iets nooit zou doen, dat ook grote gevolgen heeft voor het plot. Denk aan:
* een Duitse jongeman ten tijde van het Derde Rijk, zal die met een Jodin trouwen? (nóóit!)
* als ik moest kiezen tussen het redden van het leven van mijn ene kind en het andere (dan schieten ze mij maar dood!)

Om te zien hoeveel en waarom dat gevolgen heeft voor het plot, kan je jezelf twee vragen stellen:
* Waarom gebeurt het alsnog? Het leven is nooit volledig te sturen. Waar heeft je personage gewoon geen invloed op?
* Waarom gebeurt het inderdaad nooit? Welke (karakter)eigenschap van je personage is zo sterk dat het plot er zich naar vormt, in plaats van andersom?

Als het toch gebeurt

Het is makkelijk om te zeggen dat je iets nooit zou doen als de kans dat het gebeurt maar tweehonderd-nullen-achter-de-komma-punt-een-procent is. En dan gebeurt het toch. Schrijvers denken dat ze creatief zijn, maar het leven zullen ze op dat gebied nooit verslaan. Onthoud dat jij als nederige schrijver nooit zo groots, onvoorspelbaar, slim en onwaarschijnlijk zal kunnen schrijven als het leven soms is: waak voor Deus, Pixie en te grote butterfly-effects.
Maar als je een poging wil wagen, kijk dan goed naar hoe je een bepaalde creatieve vrijheid invult en waarom.
Dan weet je als het goed is ook hoe je personage gaat reageren. Het wordt met een omstandigheid geconfronteerd die het nooit had verwacht en waar het zich doorheen moet slaan. Schrijf op in je opschrijfboekje wat er dan gebeurt. Het kan zomaar gebeuren dat je personage razendsnel wegrent, terwijl je dacht dat hij zich vol in de strijd zou storten. Of andersom, natuurlijk. Het spreekt voor zich dat een verhaal heel anders loopt wanneer een laf personage de held is dan wanneer een dapper personage dat is. Maar zo zijn er nog talloze andere factoren waarbij het karakter van de held het verhaal kan bepalen.

Het gebeurt niet dankzij het personage

Het kan ook zo zijn dat iets inderdaad nooit plaatsvindt, juist omdat een personage iets weigert te doen. Ik blijf het voorbeeld van soldaat Pleva prachtig vinden, dus ik gebruik het nog eens. Je kan in de clip zien wat voor gevolgen het heeft dat hij als SS-soldaat een Joods kindje weigert de doden. Zestig jaar later vertelt Ruth haar verhaal aan een documentairemaker en inspireert het talloze mensen. Zo je wil is dit een omgekeerd butterfly effect: omdat er een schakeltje niet wordt voortgezet, komt er niets terecht van het verhaal wat had kunnen zijn. Maar daarvoor moet je het karakter van je personage wel erg goed doorgronden en beslissen welke eigenschap onverwoestbaar is. In het verhaal van soldaat Pleva zegt Ruth nog iets heel moois: “Hoe kun je vooraf weten of je op zo’n belangrijk, alleszeggend moment de moed hebt om te doen wat juist is? Dat kan niet, daar zijn die momenten te heftig voor. Het is ook een vraag die niemand voor een ander beantwoorden kan. Maar die vraag moet wel worden gesteld.”
Precies die vraag moet je als schrijver stellen: hoe kan het dat mijn personage iets weigert dat zo belangrijk is dat mijn verhaal erdoor verandert? Is het moed, een ijzersterk principe, een moment waarop hij door God wordt gedragen? – de daadwerkelijk hogere macht, niet de god die jij als schrijver soms kan zijn!-

Het moge duidelijk zijn: dit is een lastige opgave. Kijk daarom eens goed in je personagebiografie wat je allemaal hebt opgeschreven. Zijn er zaken die elkaar aanvullen? Misschien vind je wel wat tegenstrijdigheden. Een goed moment om daar nog eens goed naar te kijken. Vergeet ook niet dat je personage een archetype(rol) heeft. Pak dat schema er ook nog eens bij, het kan een zetje geven. Zo zal je zien dat het – in ieder geval op papier- makkelijker is voor een ‘wijze’ om zich op te offeren, omdat die staat voor empathie. Een magiër, die naar macht streeft, zal dat minder snel kunnen.

Tenzij je heel erg cliché schrijft, zal het niet vaak voorkomen dat de karaktereigenschappen van je personages het plot bepalen. Maar als dat wel zo is: weet wat je doet en neem je tijd om alles goed uit te werken. Dan krijg je een verhaal dat heel stevig staat!


Afbeelding van S K via Pixabay.



Schrijfonderzoek in de praktijk brengen

Hoe zorg je ervoor dat je voldoende informatie meegeeft voor je verhaal, zonder van je boek een rapport te maken? Dit is waar je rekening mee moet houden als je schrijfonderzoek gaat doen of hebt gedaan.

Doelgroep: een belangrijke factor bij schrijfonderzoek

Je gaat met schrijfonderzoek beginnerscursussen volgen, meerdere boeken lezen en experts of ervaringsdeskundigen interviewen. Maar welke kennis deel je ook in je verhaal? Bedenk eerst wat je doelgroep is. Als je weet dat jouw verhaal over een specifieke uitvinding gaat, moet je meer uitleggen als Jan en alleman het gaat lezen. Weet je bijna zeker dat je aanstaande fans allemaal een goede kennis hebben van natuurkunde, dan moet je misschien nog meer onderzoek doen om hen geprikkeld te houden. Basisinformatie moet je dan juist achterwege laten.

Uitgangspunt: lijk een professor

Ongeacht voor wie je schrijft, het moet lijken alsof je een professor bent in het vakgebied, onderwerp of verhaalthema waar je over schrijft. Lijken is hier het toverwoord: je hoeft het niet te zijn. Dat ‘lijken’, houdt in dat je:

* Zelf een globaal tot redelijk gedetailleerd beeld moet hebben van waar je over schrijft.
Je hoeft niet als een daadwerkelijke expert allerlei details te weten. Als in je verhaal geleedpotige dieren belangrijk zijn, moet je weten wat de kenmerken, verschillen en overeenkomsten van zulke dieren zijn. Maar je hoeft dan niet te weten in welk opzicht de spijsvertering van een garnaal verschilt met die van een hommel.
* Zelf ook niet méér hoeft te weten dan nodig is om je verhaal tot een mooi geheel te maken.
Stop met informatie delen -of opzoeken- zodra dat narratief geen meerwaarde heeft. Ook al weet je meer dan je deelt. Zorg er wel voor dat je altijd net iets meer weet dan je deelt met je lezer. Zoals een professor ook altijd (net iets) slimmer moet zijn dan de student.

De professor voor de collegezaal

Wil een professor diens studenten goed kunnen opleiden, dan moet de informatieoverdracht prettig verlopen. Anders wordt er alsnog niets geleerd in de collegezaal.

Dat betekent dat:
* Datgene wat je personages zeggen, of wat in het verhaal gebeurt, in de basis moet kloppen.
Als je een nieuwe taal verzint voor je fictieve volk, kan je daar alle kanten mee op. Zo heeft de ene taal geen lidwoorden en de andere wel. Maar maak van je eigen taaltje geen ingewikkeld bolwerk van iets zonder lidwoorden, persoonsaanduidingen of werkwoorden, maar mèt een zelfverzonnen grammaticale constructie die het ‘samengevoegde passantwoord’ heet. Dat klinkt interessant, maar is op den duur niet meer te volgen, omdat de basis van deze taal helemaal rammelt.
* Je iets logisch en normaal moet kunnen uitleggen.
Ik kan als voormalig logopediste vertellen dat: ‘De taalontwikkeling van een jong kind een ingewikkelde samenhang is van onder andere syntax, morfologie, pragmatiek, grammatica, fonologie, en fonetiek.’
Dat is helemaal waar, toch? Ja, maar ik zou het je niet kwalijk nemen als je zou denken dat ik mezelf belangrijk wil laten klinken door allerlei ingewikkelde termen op een hoop te gooien. Wie weet, misschien verzin ik er zelfs een paar…
Oftewel: streef niet na om ingelezen over te komen. Met veel of ingewikkelde informatie staat de kennis niet in dienst van het verhaal, maar wordt het een infodump die alleen maar verwarrend werkt.

Ik kon ook gewoon schrijven dat de manier van uitspreken articulatie wordt genoemd, en dat twee belangrijke takken daarvan fonetiek en fonologie zijn. Om dan vervolgens een kindje met een spraakgebrek te laten voorkomen in het verhaal. Dan leg ik alsnog uit of en waarom dit een fonologische spraakstoornis is. Als dit de lezer überhaupt al interesseert… Misschien is het voor de lezer wel genoeg om te weten dat dit kind wordt gepest omdat het slist.

Voorkom expertpersonages

Probeer het expertpersonage te voorkomen: dat ene personage dat alles over dat ene onderwerp weet en ook continu daarover uitlegt. Als ik als logopediste in jouw verhaal over het slissende kind zou voorkomen, dan zou ik liever niet willen lezen dat mijn persona:
* naast logopediste zijn geen leven, verlangens, of personagebiografie heeft
* het slissende cliëntje aanspreekt met ‘sigmatismus interdentalis casus maandag 10.00 uur.’
(Sla deze praktijk over als de logopedist zo over cliënten praat…) Of in narratieve termen: dat leest niet als verhaal, maar als lompe, droge feiten. Feiten die de lezer misschien niet eens begrijpt.
Schrijf dan liever hoe:
* Nadine Sjakie probeert aan te leren hoe hij de stoute slang moet wegjagen en met een lieve slang moet praten.
* Nadine zo’n harde smak maakt dat haar voortanden eruit vallen en dan grapt dat ze maandag met de beste wil van de wereld geen goede slang voor Sjakie meer kan voordoen. Nogal lastig om een klank goed uit te spreken als je tong door het verlies van je tanden ineens onwillekeurig allerlei kanten opschiet als je praat…

Benodigde informatie in een scène

Soms heb je wel een ‘infodump’ nodig: een scène waarin relatief veel feitelijke informatie ineens moet worden gegeven om het verhaal lopende te houden. Probeer dan met show don’t tell ook nog iets over de onderlinge relaties, personages of het plotverloop te laten zien:
“Hoi Sjakie, ik ga even met mama praten, dan mag jij ondertussen even kleuren, goed? Mevrouw Jansen, het blijkt dat Sjakie interdentaal spreekt: met de tong tussen de tanden. Gelukkig is dat snel en goed op te lossen.”
“Dat is fijn om te horen. Sjakie, op het papier kleuren, verdorie!”
“O jee, ik was vergeten een boekje onder de kleurplaat te leggen. Wat ben je aan het tekenen, Sjakie?”
“Mijn fiets. Die kreeg ik voor mijn verjaardag.”
“Hoe lang duurt de therapie?”
“Ongeveer drie maanden, als Sjakie alles goed oppikt en zijn huiswerk goed maakt.”

Dat leest al heel wat natuurlijker en vlotter dan:
“Zo, mevrouw Jansen. Er is sprake van verschillende interdentale klanken, maar gezien de afwezigheid van addentale klanken of een fonologische stoornis, zal de therapie waarschijnlijk maar drie maanden duren.” Al is het maar omdat je niet nog geforceerd een extra scène uit hoeft te schrijven om te laten zien dat Sjakie ondeugend kan zijn, of dat het verhaal over de therapie drie maanden gaat duren.

Foto door UX Indonesia on Unsplash.

Een alledaagse verhaal schrijven: praktische tips

Ik schreef eerder al dat het alledaagse verhaal een pr-probleem heeft. Nu is het tijd om te kijken hoe je deze en andere factoren in je voordeel kan gebruiken om van een simpel lijkend verhaal alsnog iets moois te maken.

Wij versus het zware leven

In de inleiding op deze blogpost kon je lezen dat de personages van alledaagse verhalen hun conflict vinden in alledaagse dingen die fout gaan. Let op: alledaags betekent niet simpel of onbelangrijk. Het zijn alleen geen verhalen over een wereld die gered moet worden, er is geen miljoenenbedrijf bij betrokken, en ook de liefdesdriehoek zal je niet zo snel vinden in deze verhalen. Het zijn verhalen over zaken die een gemiddeld persoon ooit in het leven gaat meemaken, zelf of van dichtbij. Denk aan:
* ziekte
* liefdesverdriet
* het (proberen te) krijgen van een kind
* ontslagen worden
* een moeilijke studie volgen

Het is de lekke opblaasflamingo uit de inleidende blogpost, maar dan betreft het alleen iets groters in het grote plaatje van het leven. En in het alledaagse verhaal wordt je personage tijdens deze gebeurtenissen bijgestaan.

Tempo van het alledaagse verhaal

Het tempo van het alledaagse verhaal is een belangrijk punt dat het onderscheid van andere, meer spectaculaire verhalen. Het ligt naar verhouding lager, omdat het centraal conflict minder actie (in de ‘actiefilm zin van het woord’) heeft. Ga maar na. Als je enkel naar het verhaalthema kijkt, dan kan je zowel met een alledaags verhaal als met een meer gangbaar verhaal met hoger tempo te maken hebben. Het verschil is vooral hoe dat ‘actietechnisch’ wordt ingevuld.

verhaalthema betekent in een alledaags verhaalbetekent in andere verhalen vaak iets als
liefdesverdrieteen paar dagen chocolade eten en tissues volsnotteren en dan verder gaan met het leveneindresultaat van vreemdgaan of een liefdesdriehoek met ruzies en drama als gevolg
ontslageen baas die je apart neemt om rustig het slechte nieuws te brengen en zich zelf ook ongemakkelijk voelt.een baas die je in het gezicht schreeuwt en je vernedert in het bijzijn van je collega’s. Oprotbonussen van 30.000 euro na een schandaal bij een bank.
studereneen interessante stage lopen en gezellige studieuurtjes met nieuwe vriendenspectaculaire studentenfeestjes, ontgroeningen en rivaliserende studenten op een prestigieuze universiteit

Omdat de gebeurtenissen in een alledaagse verhaal niet bepaald schokkend zijn, ligt het (gevoelsmatige) tempo als vanzelf lager. Geen ‘actie-actie-actie!’ maar rustig aan bestuderen wat er eigenlijk gebeurt. Misschien zelfs zonder duidelijk conflict. Dat mag in deze verhalen, dat hoort zelfs, maar hoe zorg je ervoor dat het tempo rustig voortkabbelt, in plaats van dat de lezer alsnog in slaap valt?

Belang van sfeeromschrijving vanuit het perspectief van het personage

In ieder verhaal is goede sfeeromschrijving belangrijk, maar in alledaagse verhalen maakt dat het verschil tussen een goed verhaal en een vreselijk verhaal. Vergis je niet, dat is moeilijk! Je moet namelijk beschrijven hoe iets overkomt of aanvoelt voor je personage. Daarvoor moet je gaan omschrijven en dan ligt een infodump op de loer, maar op een andere manier dan je misschien zou denken. Zo kan je een fijne ruimte omschrijven als: de lichte meubels en zachte kussens zagen er uitnodigend uit. Daar is op zich niets mis mee, maar het is relatief afstandelijk. Als er weinig actie in het verhaal zit, dan moet je het levendig kunnen maken door het nog meer dan normaal mee te laten leven met het personage. Dat kan je vrij letterlijk nemen: neem je lezer mee in het eigenlijke leven van je personage. De eerder genoemde ruimte kan je dan beter omschrijven als: de zachte kussens op de bank boden een uitkomst na een dag hard werken.
Het lastige hiervan is dat een tell op de loer ligt: en niet voor een enkele zin, maar voor vele pagina’s. Want hoe verzandt je niet in: Mijn personage vindt zus en zo, voor mijn personage is het YXZ om dit mee te maken? De truc zit ‘m in een combinatie van invoelen en observeren.

Invoelen en observeren

Bij het schrijven van een alledaags verhaal kom je een heel eind met invoelen en observeren. Met invoelen bedoel ik hier zoveel als de waarheid van je personage kennen en daar ook naar schrijven.
Let erop dat je voelen niet te letterlijk neemt. Voelen is schrijftechnisch gezien een gevaarlijk zintuig. Negen van de tien keer schrijf je er een tell mee. “Ik voel me misselijk.” “Ik voel me in de steek gelaten.” “Ik voel de wind in mijn haren.” Vervang dat liever door “Het zure braaksel komt opzetten.” “Ik ben eenzaam.” “De wind strijkt door mijn haren.” Ook al zijn deze voorbeelden soms nog steeds erg tell, het woord voelen spant vrijwel altijd de kroon. Probeer dat de vermijden waar je kan.
Dan is er nog observeren: wat ziet je personage en wat denkt die daarbij? Wat voor gevoelens maakt dat los?
Met andere woorden: invoelen en observeren betekent hier: beschrijf hoe je personage de wereld om zich heen beleeft.

Aandacht naar de details

Als een verhaal weinig noemenswaardige ‘echte’ conflicten heeft, dan moet je aandacht aan details besteden om het lopende de houden. Schrijf over de collega die iedere dag koffie haalt en over de lunchroom die de aller-allerlekkerste appeltaart heeft. Denk aan het gezegde: “Het zijn de kleine dingen die het ‘m doen.” Dat kan je als uitgangspunt gebruiken. Wees niet bang om langer stil te staan bij die kleine dingen: klein + klein= groot: met een hoop kleine, belangrijke dingen kan je iets groot(s) maken. Verplaats de aandacht met enige regelmaat naar een ander detail, zodat het niet te langdradig wordt. Bij het alledaagse verhaal gaat vaak de regel op: zolang het belangrijk is voor het personage, is het belangrijk voor het verhaal. Als je je lezer op eenzelfde manier het belang van het detail of moment kan laten inzien op de manier waarop je personage dat beleeft, zal je niet snel meer iets saais schrijven. Dan bestaan onbenullige gebeurtenissen of details niet meer.

Foto by Florencia Viadana op Unsplash.

Het alledaagse verhaal: inleiding: het pr-probleem

Buitenechtelijke affaires, een moeder die haar kind redt van een drugsbende, of de gehaaide advocaat die spion blijkt te zijn… Spectaculaire verhalen zijn talrijk. Zodanig zelfs, dat het kan lijken alsof een alledaags verhaal dat niet bol staat van actie of ellende geen bestaansrecht heeft. In deze post lees je waarom dat zo lijkt en is en waarom die verhalen wel degelijk interessant kunnen zijn als ze goed geschreven worden.

De meeste mensen deugen

In De meeste mensen deugen schrijft historicus Rutger Bregman op basis van onderzoek uitgebreid waarom de mens in wezen goed is, in plaats van slecht.
Ik deel een van de bevindingen, omdat het verderop laat zien waarom alledaagse verhalen of scènes zo goed kunnen werken. Zelfs -of misschien juist- wanneer er niets uitgesproken spannends gebeurt en mensen ‘gewoon’ aardig voor elkaar zijn.
Om de rest van de blogpost te kunnen volgen, moet je het volgende uitgangspunt (tijdelijk) voor waarheid aannemen. Je hoef het niet met de inhoud eens te zijn of het boek te lezen. (Hoewel ik het persoonlijk zeker een aanrader vind!)

Mensen moeten in de kern wel deugen. Als de mens op dood en verderf uit zou zijn, waren we allang uitgestorven of hadden we geen functionerende samenleving.

Dit is kort door de bocht waar Bregman zoal over schrijft. Daarnaast stelt hij ook dat de meeste mensen -met alle respect- best saai zijn. 99% van de mensen heeft geen spectaculair leven(sverhaal). Ieder huisje heeft zijn kruisje, maar een leven bol van de actie en ellende… Uiteindelijk zitten we met zijn allen toch het merendeel van de tijd op kantoor of op school, een bammetje kaas te eten, liggen we te slapen, verschonen we luiers van onze baby’s… dat soort alledaagse dingen.

De conclusie lijkt: we zijn met z’n allen in wezen aardige mensen die een saai leven leiden. Dus alledaagse verhalen zijn ook saai. Maar is dat ook zo?

Waarom lijkt een alledaags verhaal saai?

De term en de voorwaarde voor een centraal conflict in een verhaal zijn de grootste boosdoeners van het pr-probleem van het alledaagse verhaal. In de niet-narratieve zin betekent een conflict immers ruzie. En tenzij je ècht een leven van ellende en actie hebt, is een ruzie niet bepaald alledaags. En dan is daar nog het vallen en opstaan. Hoe voldoe je aan die randvoorwaarde van een verhaal als je gemiddelde werkdag bestaat uit het tikken achter een toetsenbord met collega’s die niet meteen regelrechte tirannen zijn? Dat gaat niet echt. En trouwens, als je wel eerlijk over jouw kantoorbaan zou schrijven: Ik ben misschien geen skydivende, filantropische, backpakkende BN’er, maar ik zit hier prima op mijn plek en mijn collega’s zijn aardige mensen. Ik schrijf dus over onze goede collegiale band. Wat is dan het eerste wat in je opkomt?
“Goedemorgen, toffe collega! Hier is je ochtendkoffie. Er zit een suikerklontje in, zo drink je het graag.”
“Dank je wel! Zullen we samen gaan mountainbiken in het weekend? Ik bof maar met een collega zoals jij!”

Zoetsappig, toch?

Nog een belangrijk punt: als jij iemand een oprechte held noemt als iemand iets kleins of aardigs doet, -de euro betalen die de voorganger tekort komt bij de kassa, een kaartje sturen aan een zieke vriend- dan is de respons waarschijnlijk: ‘Stelt niks voor’ of ‘Dat is gewoon aardig, dat maakt me geen superheld.’ En dat is ergens ook zo. Niemand is met gevaar voor eigen leven een brandend huis in gerend om kinderen te redden. De held is niet heldhaftig. Niet bepaald goed voor de pr van een verhaal.

Een alledaags verhaal is dus ogenschijnlijk schijnheilig, zonder dat er een held of conflict in voorkomt.
Voor zover er wèl een conflict is, lijkt dat uit te gaan van het idee: “Het leven is (niet) zwaar.

Het goed geschreven alledaagse verhaal: het pr-probleem

Je kent ongetwijfeld de vakantie waarin er iets fout gaat. Je hotel hoeft niet meteen in brand gevlogen te zijn, maar toch was de opblaasflamingo lek. Een honderd procent perfecte vakantie bestaat dus niet. Maar je zal vanwege de lekke opblaasflamingo niet zeggen dat je hele drie weken durende vakantie in Zuid-Frankrijk is verpest.
Zo kan je een alledaags verhaal ook bekijken. Er gebeuren met regelmaat dingen die je personage op het moment (of langdurig) aardig op de proef stellen, maar om dan te zeggen dat je complete leven dan een en al ellende is of een bloedstollend conflict heeft… Vaak is dat in een gemiddeld of alledaags leven niet zo.

Ja, het leven is soms zwaar (‘verdraaide opblaasflamingo…’) maar je leven is ook niet meteen vergald. Je koopt een nieuwe opblaasflamingo of laat de kinderen met een emmertje spelen en klaar is Kees. Daar zal niemand eindeloos over doorvertellen – of schrijven-.

De kunst van herkenbaar schrijven

Waarom kan een alledaags verhaal dan toch prettig lezen?
Omdat het bol staat van die alledaagse koffie halende collega’s, kaartjes van vrienden en andere oprechte momenten die we doorgaans als te klein of vanzelfsprekend beschouwen om nog echt op te letten. In die momenten is het ‘wij als echte mensen versus de lekke opblaasflamingo’s die het leven ons zo nu en dan toewerpt’. Zo wordt het leven het centrale conflict, zonder dat het spectaculair of eenzijdig hoeft te zijn. En omdat de meeste mensen deugen, zal ieder personage je held willen helpen om (met zijn allen) iets moois van het leven te maken.
En ook al lijkt soms het moeilijk om te geloven of toe te geven: we hebben meer mensen in ons leven die gezellig bij ons op de thee komen dan mensen die er een dagtaak van maken om ons actief het leven zuur maken of regelrecht onze moord aan het beramen zijn.

Kortom: onze alledaagse gang van zaken en onze alledaagse vriendelijkheid zijn herkenbaar. En hoe spectaculair of fantasierijk een verhaal ook is, een verhaal dat niet op een bepaalde herkenbaar leest voor een lezer, slaat nooit aan. Volgende week kan je wat tips en trucs lezen die je helpen een alledaags verhaal interessant te schrijven.

Je personage: waar heeft de wieg gestaan?

Als je een personage gaat schrijven, biedt een personagebiografie een handig overzicht van diens doen en laten en geschiedenis. Wat moet je in dat document toevoegen en wat is optioneel?
Deze week een toelichting bij de essentiële kennis over in wat voor omgeving en milieu je personage is opgegroeid.

Waarom is dit belangrijk om dit te weten?

Je wieg bepaalt je wereldbeeld voor een groot deel. Kijk naar het verschil tussen een gezin dat naar de voedselbank moet en een gezin met een sauna en zwembad in huis. Het ene kind groeit op met voedselonzekerheid als zorg, het kind uit het andere gezin weet misschien niet eens dat er mensen zijn die daarmee moeten kampen. Evengoed groeit een kind in Nederland op met het idee dat je binnen een halfuur autorijden altijd wel een treinstation tegenkomt. Dat is niet zo als je in een dunbevolkte staat in de VS woont.
Waar je wieg staat, is misschien wel het meest duidelijke referentiekader waarmee je de wereld in kijkt – of misschien beter gezegd, leert kijken. Wil je dat je personage zijn wereldbeeld enigszins verandert, dan moet je weten wat dat is. En iets aan je personages wereldbeeld gaat veranderen: iedere held maakt in het verhaal een centraal conflict mee.

Staat dit gegeven vast?

De wieg van je personage staat vast, een wereldbeeld niet. Dat gat vormt vaak een deel van het centrale conflict. Kijk goed wat je echt niet kan veranderen en wat je personage zou kunnen aanleren of waar die aan zou kunnen wennen. Je rijkeluiskindje heeft nooit hoeven werken vanwege de financiële overvloed binnen de familie, maar ze kan nog wel leren solliciteren en werken. Haar arme tegenpool kan als ze de loterij wint vast wel wennen aan het idee dat ze een keer op vakantie kan. Al kost het even tijd voor ze gewend is aan het idee dat als ze vijftig euro uitgeeft aan een etentje, dat niet meteen betekent dat ze een voorlopig ieder dubbeltje moet omdraaien.  

Wat kan je te weten komen?

Met de wieg kom je erachter waar je personage aan gewend is en wat comfortabel is. Soms kan je dat vertalen naar de comfortzone die verlaten moet worden. Andere keren kan je ‘comfortabel’ wat letterlijker nemen en leer je daarvan waar je personage bang voor is, of wat diens idealen zijn. Dat kan weer handig zijn om belangrijke karaktertrekken of normen en waarden van je personage te bepalen. Zo krijg je ook broodnodige informatie die je helpt je personage levendig te maken.

Moet je dit in je verhaal laten terugkomen?

Als je de wieg van je personage expliciet meeneemt in je verhaal, wordt de sociaaleconomische status van je personage al snel een onderdeel van je verhaalthema. Maar je kan met show, don’t tell ook een heel eind komen door te laten zien hoe en waar je personage is opgegroeid. Je kan eigenlijk niet om de wieg van je personage heen. Vroeg of laat kom je die wel tegen, omdat de wieg vele factoren bepaalt die organisch in je verhaal verweven raken. Overtuigingen, meningen en zelfs karaktertrekken. Maar het is aan jou om te bepalen welke en hoeveel aandacht je daar aan besteedt.

Dit artikel verscheen eerder op Schrijven Online.

Foto door freestocks op Unsplash.

Drie-aktenstructuur: de derde akte

In de serie ‘Drie-aktenstructuur’ leer je ieder verhaalelement van het drie/aktenstructuurschema beter te begrijpen. Alle afzonderlijke elementen zijn al aan bod gekomen. Maar ook de aken zelf kunnen je een beter begrip van je verhaal geven. Wat zijn de belangrijkste aandachtspunten per akte? Deze week de derde akte, waarin het verhaal wordt afgerond.

3 aktenstructuur

Wat moet deze akte vooral doen?

Deze akte moet afronden en naar een einde toewerken. Dat laatste woord is het toverwoord. Afsluiten doe je geleidelijk aan. Dat houdt twee belangrijke dingen in:

  • Na de climax is het verhaal niet plotseling over.
    Onthoud dat je een hele akte hebt om iets af te ronden, niet slechts een enkel verhaalelement. Dat is niet voor niets zo.
  • Je introduceert geen nieuw idee.

Het moment van introduceren ligt inmiddels ver achter je. Dat geldt niet alleen voor nieuwe verhaallijnen op zich. Ook een nieuwe draai aan een verhaal geven is hier niet meer op zijn plaats. Het bekendste en duidelijkste voorbeeld is koppelen: ga niet op het laatste moment nog redenen aanvoeren waarom deze mensen een mooi stel (zouden) zijn.

Wat moet je vooraf weten voor deze akte?

De toon van je einde kan het verloop van je verhaal bepalen. Je kan een ‘lang en gelukkig’ immers niet uit de lucht laten vallen. Vul deze zin voor jezelf in: “Als mijn lezer het boek dichtslaat, wil ik dat die X voelt.” Bedenk hoe je dat warme gevoel, schuld, verdriet, opluchting…  gedurende je hele verhaal naar voren laat komen. Dat kan met thema´s, onderlinge relaties tussen personages, subplots, symboliek… Wat je maar kan bedenken. Je verhaal hoeft niet in zijn geheel in het teken te staan van het einde, maar je moet wel genoeg hebben om naar te kunnen herleiden.

Wat moet voor de lezer duidelijk worden?

Wat jij wil. Je staat zelf voor de keuze of je een open einde schrijft of niet en daarmee ook wat je aan de fantasie van de lezer overlaat. Daarvoor moet je wel het nodige afwegen, ook al in eerdere delen van het verhaal. Uitzondering hierop is het centraal conflict. Je moet wel een duidelijk antwoord geven op de vraag of de heldenreis slaagt of niet. Als je heldenreis geen uitgesproken ja/nee antwoord heeft (“Wordt de draak verslagen?”) geef dan wel aan in welke ‘richting’ het verhaal verder gaat: “Hoe gaat het leven als huisrouw verder?” “Niet zo fantastisch, nu ze vrienden is kwijtgeraakt door haar zelfzuchtige gedrag.” Of deze vrouw dan naar verloop van tijd ook haar huwelijk op de klippen ziet lopen of na een flinke tijd van egoïsme weer vrienden maakt, dat mag de lezer dan bepalen.

Wat mag je openlaten in deze akte?

Alles of niks, het is maar net hoe je het bekijkt en of je een open einde schrijft of niet. Zolang het centrale conflict maar beantwoord wordt, je niets nieuws introduceert en je het verhaal geleidelijk laat aflopen en niet plotseling stopt, kan je niet zo snel te veel open laten aan het einde van je verhaal.

Samenhang met andere akten

De derde akte moet vooral laten zien wat er ten opzichte van de eerste akte is veranderd. Aan het eind van het verhaal heeft je personage een heel ander leven, visie of leefomstandigheden. Daar is het centrale conflict immers voor bedoeld.
Daarnaast is de derde akte niet alleen het einde van het verhaal, maar ook een slot van de tweede akte.
Het is geen glasharde regel, maar het kan je wel wat houvast bieden: de eerste helft van de derde akte kan je gebruiken om terug te blikken op de tweede akte, de laatste helft is bedoeld voor de afronding van je verhaal.

Dit artikel verscheen eerder op Schrijven Online.

Foto door Aaron Burden op Unsplash.

Schrijfwedstrijd 300 uitslag

De schrijfwedstrijd 300 kreeg meer inzendingen dan ik had verwacht! Met zoveel mooie verhalen was het erg lastig om de knoop door te hakken. Uiteindelijk won het verhaal ´De observaties van Dora Maar´ geschreven door Esther Leenders. Uiteindelijk heeft haar verhaal onder andere gewonnen door haar mooie mix van fictie en non-fictie en haar schrijfstijl. Gefeliciteerd, Esther! Lees het verhaal hier:

De observaties van Dora maar– Esther Leenders

GEESKE & KATE – 16.05 uur

‘Dat vind ik wat vaag’, zegt Geeske. ‘Wat bedoel je precies?’
‘Nou gewoon, dat ik denk…is dit het dan?’ Met een zucht slaat Kate haar blik neer en staart naar de een vlek in de vloerbedekking. Als ze weer opkijkt is daar nog steeds die opgeruimde blik van Geeske. Daar zitten ze dan, met z’n tweeën. Kate begint te vertellen hoe ze iedere ochtend uitgeput wakker wordt – haar wang vol diepe, rode groeven – met het gevoel dat ze in een wereld leeft waarin iets niet klopt.
‘Vind je het oké als ik je een gekke vraag ga stellen?’ Geeske slaat haar benen kordaat over elkaar. De puntige sandaal aan haar voet wipt op en neer. ‘Ik wil je vragen om je voor te stellen dat je gaat slapen. Tijdens de nacht – je hebt het niet door – gebeurt er een wonder. Alles wat je wilt, dat is er opeens!’
‘Een wonder?’
‘Ja, precies. Waaraan ga je merken dat dit wonder heeft plaatsgevonden?’
Kate draait haar hoofd in de richting van het raam. Een streep zonlicht valt op haar gezicht. Ze ziet er moe uit, met donkere kringen onder haar ogen. Vlakbij sjirpen vogels.
Dan antwoordt ze toegeeflijk: ‘Nou gewoon, dat ik me niet meer druk hoef te maken over werk en huishouden. En niet zo in de rol van moeder of vrouw zit.’
‘Wat wil je dan?’
‘Vrij zijn.’
Ze zegt het nauwelijks hoorbaar, bijna fluisterend. ‘Maar mijn werk en de kinderen dan? En Maarten heeft ook een drukke baan…’.
Geeske kijkt opeens fel en slaat haar armen over elkaar heen. ‘Dat zijn een hele hoop belemmerende gedachten. Ik kan je helpen om dit doel te bereiken, maar je moet het wel willen.’
En dan weer vriendelijk: ‘Zullen we een korte plaspauze doen?’

DORA – 16.11 uur

De deur van praktijkruimte 2.1 wordt gesloten en ik ben weer alleen in de kamer. Er zijn grotere ruimtes in dit pand, met meer bedrijvigheid, maar 2.1 is mijn plek. Ik hou van de grote hoge ramen en mijn plaatsje in de linkerhoek. Vanaf hier heb ik goed zicht op de zithoek met de zwarte fauteuils. In praktijkruimte 2.1 kan ik mijn beste vaardigheden oefenen: luisteren en onzichtbaar zijn.
Een uitgesproken type zou ik mezelf niet noemen, ondanks dat mijn uiterlijk anders doet vermoeden. Alhoewel, nu ik erover nadenk komt mijn voorkomen tegenwoordig nauwelijks nog wonderlijk over op de meeste mensen. De vormentaal van mijn schepper brengt lang niet meer zo’n schok teweeg als in het jaar dat mijn origineel geschilderd werd. Mon Dieu, het kon niet op in die tijd! Een select clubje pioniers in de kunst was lyrisch over mij. Zo gedurfd, zo excentriek! Ik voel nog steeds kriebels in mijn buik als ik eraan denk.
Maar sinds massaproductie in de tweede helft van de vorige eeuw zijn intrede deed is de vormentaal van mijn lief gedegradeerd tot decoratie op wanden van dit soort kleurloze praktijkruimtes. Treurig eigenlijk. Maar inmiddels heb ik me bij dit lot neergelegd. Veel van mijn soortgenoten vertoeven in donkere museumdepots. Ik word tenminste nog gezien!
En ik vermaak me prima met de gesprekken die in deze ruimte plaatsvinden. Leed is voor mij een onuitputtelijke bron van inspiratie, perfect materiaal. Niets maakt het menselijk tekort zo schrijnend zichtbaar als het observeren van wanhopige vrouwen. Die zijn er altijd genoeg, in alle generaties na mij.

GEESKE & KATE – 16.38 uur

‘Kate…wanneer kwam deze gedachte voor het eerst bij je op?’
‘Welke gedachte?’
Geeske buigt naar voren. Haar witte tanden steken af tegen haar gebruinde huid.
‘De gedachte dat je spijt hebt van het moederschap.’
Terwijl ze het zegt bijt Kate op de binnenkant van haar wang. De zon is achter een wolk verdwenen.
‘Heb ik dat gezegd?’
‘Ja. Wanneer dacht je dit voor het eerst?’
Kate rommelt in haar tasje. Een druppel snot valt uit haar neus. Met brandende ogen kijkt ze Geeske aan om meteen daarna haar blik weer af te wenden. Onhandig draait ze haar hoofd en probeert haar neus af te vegen aan het pofmouwtje van haar T-shirt.
‘Daar staan tissues,’ zegt Geeske terwijl ze naar de vensterbank wijst.

DORA – 16.40 uur

Zielenpijn zoals die van Kate laat me meestal koud. Het is weinig interessant en niet inspirerend. Ik beschouw het als elitair ongemak van een veeleisende generatie. En niet te vergelijken met gesprekken over écht menselijk lijden zoals een dierbare verliezen of een zware depressie.
Steeds vaker zitten ze hier – twintigers en dertigers die imploderen op het moment dat hun leven niet gaat zoals verwacht. Die hulp zoeken zodra het niet meer leuk is, zonder te beseffen dat het onzekere bestaan dat ze leven het leven zélf is. Normaal zou ik types zoals Kate veroordelen. Je mag blij zijn dat je kinderen hebt!
Het is stil in de kamer. Ik hoor alleen het zoemen van de tl-buizen in het plafond. Kate schuift nerveus heen en weer op haar stoel en slaat haar armen om haar lijf. Ze staart weer naar de grond. Er is iets in haar waar ik een vreemd soort troost uit put. Iets herkenbaars en ondefinieerbaars. Ze raakt me. Wat vreemd is, omdat haar pijn als een stokje in mijn eigen wond loopt te poeren. Of misschien juist daaróm. Het confronteert me met het grote verdriet in mijn leven: het feit dat ik zelf geen kinderen heb.
Met een papieren zakdoekje veegt ze in haar ooghoeken. Dan kijkt ze mij recht aan en weet ik ineens wat ons bindt: het gevoel te falen als moeder.

GEESKE & KATE – 16.44 uur

‘We eindigen dit gesprek met een bodyscan. Ga stevig staan en voel hoe je tenen vastzitten aan je voeten. Probeer hé-le-maal te ontspannen.’
Met monotone stem praat Geeske minutenlang door, een opsomming makend van ieder lichaamsdeel waar naartoe geademd dient te worden. Kate ademt in en lijkt slecht op haar gemak. Een dun streepje mascara loopt naar beneden vanaf haar ooghoek. Ze heeft nog steeds een loopneus.
‘Ontspan tot slot je kaken,’ zegt Geeske. ‘Daar zit vaak spanning.’
Kate knakt met haar kaken en staart afwezig voor zich uit. Dan, opeens, draait haar nek een kwartslag en vinden onze ogen elkaar.
‘Dat schilderij…er rolt een traan uit, zie je dat?’
‘Dat is een replica van Picasso’s Weeping Woman,’ zegt Geeske achteloos en ze pakt haar mobiel. ‘Zullen we een vervolgafspraak maken?’
Kate blijft mij aanstaren. Ze staat op uit haar stoel en loopt naar de wand. ‘Het blijft stromen!’
Geeske kijkt op van haar scherm. ‘Inderdaad, je hebt gelijk…het is vocht.’
‘Het is een wonder,’ zegt Kate en ze pakt een tissue. Luid snuit ze haar neus. ‘Huilen. Dat voel ik nu ook. Dat ik keihard wil huilen.’
‘Dat is het enige dat je kunt doen, Kate. Maar het is vijf uur. Wanneer zien we elkaar weer?’

Weeping Woman 1937 Pablo Picasso 1881-1973 Accepted by HM Government in lieu of tax with additional payment (Grant-in-Aid) made with assistance from the National Heritage Memorial Fund, the Art Fund and the Friends of the Tate Gallery 1987 http://www.tate.org.uk/art/work/T05010

De gekleurde bril beter bekeken: milieu

Iedere schrijver ziet dingen door een persoonlijke bril. Je kan jezelf trainen om daar alert op te zijn. Omdat een persoonlijke bril ook sterke invloed kan hebben op je schrijversstem is het belangrijk dat je weet wat een bril kan vormen. Deze blogpost gaat in op aspecten van persoonlijk milieu.

Wat vormt een persoonlijk milieu?

Er zijn veel zaken die een milieu vormen, onder andere cultuur en sociaaleconomische status. Dat zijn ontzettend brede begrippen. Daarom beperk ik me in deze blogpost tot een aantal zaken die in verhalen vaak aan bod komen en ook vaak onderdeel van het centraal conflict vormen.
Als je iets in het lijstje mist, kan je de volgende vraag als uitgangspunt nemen. Wat heb ik wat iemand anders niet (per se) heeft? Als het persoonlijk milieu betreft, zijn onder andere de volgende zaken belangrijk om de vraag bij te stellen hoe dat je persoonlijke blik op iets vormt:
* inkomen
* politieke voorkeur
* ras / seksuele geaardheid (voorrecht)
* opleidingsniveau
* sociale kring(en)

Je zal merken dat dat regelmatig een meer diepzinnig antwoord verlangt.

De bril van inkomen

Geld is vaak een redelijk gevoelig onderwerp. Als je het weinig hebt, kan dat je belemmeren in je dagelijkse leven. Zit je in een middenmoot, dan vraag je je waarschijnlijk af wat je met een (spreekwoordelijk) miljoen zou doen of hoe je kan voorkomen dat je arm wordt. En als je rijk bent, ben je misschien ofwel niet met geld bezig – ik heb het toch genoeg- of juist heel veel, omdat je het goed wil beheren.
Hoe dan ook bepaalt (de afwezigheid van) geld voor een groot deel hoe je leven eruit ziet.
Stel jezelf de volgende vragen en geeft antwoord met nooit, af en toe, soms, vaak of altijd. Er is geen goed of fout: jouw situatie is zoals die is.

* Ik moet soms een maaltijd overslaan, omdat ik het niet kan betalen
* Ik gun mezelf een cadeautje als ik iets goeds gedaan heb
* Ik koop kleren in de uitverkoop of tweedehands
* Ik kan me impulsaankopen veroorloven
* Ik carpool, fiets, of wandel om benzinekosten te besparen
* Ik winkel bij een budgetsupermarkt, omdat alleen dat betaalbaar is voor mij
* Ik draag alleen designerkleren
* Drie keer per maand uit eten is betaalbaar voor mij.

Enzovoorts.

Soms zijn er meer brillen dan je denkt. Eén aspect kan je beleving soms op meerdere manieren veranderen.
Foto door Joakim Honkasalo op Unsplash.

Probeer jezelf voor te stellen wat je al dan niet kan of zou doen als je het andere uiterste van toepassing zou zijn.
Stel dat je nooit de auto hoeft te laten staan vanwege de benzine en dan ineens moet fietsen. Kom je dan nog wel op je werk, zonder twee uur extra reistijd? Dat heeft wel invloed op je gemiddelde dag.
En als je plotseling designerkleren kan dragen in plaats van altijd tweedehandse te moeten kopen? Zou je je dan mooier voelen? Of zou je gewoon zelfgemaakte kleren blijven dragen en ga je van dat extra geld lekker op vakantie?

De politieke bril

Iedereen heeft een politieke voorkeur en die komt ergens vandaan. Zet je belangrijkste politieke standpunten eens op een rij en probeer te bedenken wat de achterliggende reden is dat je daarin gelooft. Dan kom je – als het goed is- ook uit bij de reden waarom in andermans leven andere waarden en dus politieke voorkeuren spelen. In een ander leven spelen andere zaken waarbij andere prioriteiten of voorkeuren horen.

Wat zou jij bespreken als je een microfoon had? En iemand die een andere mening heeft? Wat zegt die? Waarom?
Foto door Joakim Honkasalo op Unsplash

De bril van voorrecht

Zodra je kan spreken over een meerderheden en minderheden, gaat het ook over voorrecht. Denk hierbij aan geaardheid en ras, maar het kan ook beperkingen, sekse, of inkomen betreffen. Stel jezelf hierbij de vraag: wat kan ik doen zonder erbij na te hoeven denken, waar iemand anders daar alert op moet zijn, moeite mee heeft, of om nagekeken wordt? Voorbeelden:
* Als hetero kan ik mijn partner zoenen, zonder dat ik raar wordt nagekeken
* Als niet-moslima staart er nooit iemand raar naar mijn hoofd, omdat ik mijn haar niet bedek
* Ik moet nadenken of ik wel mee kan rijden in een auto, vanwege mijn rolstoel.
* Als miljonair denk ik niet na over de kosten van mijn gasrekening.
* Als man hoef ik me niet zorgen te maken om mijn outfit als ik ’s avonds op straat loop.

Je bent altijd ergens zowel een meerderheid als een minderheid (als is het maar in bepaalde situaties.) Probeer te ontdekken wanneer en welke ‘voorrechtbrillen’ jij op hebt.

De bril van opleiding

Opleiding kan je letterlijk en figuurlijk nemen. Als jij een opleiding astronomie hebt gedaan, kun je eindeloos over sterren-en planetenstanden praten. Maar iemand die net weet dat onze planeet ergens in een zonnestelstel rondzweeft, zal je niet kunnen volgen.
Als het over opleidingsniveau gaat, zijn er ook grote verschillen. Hou daar ook rekening mee. Woorden waarvan jij als schrijver met een jouw waarschijnlijk bovengemiddelde woordenschat denkt: die snapt iedereen, zijn verrassend vaak niet voor iedereen te volgen. Houd daarom Loo van Eck paraat om eventuele woorden op moeilijkheidsgraad te controleren. B1 is voor vrijwel iedereen te volgen, B2 of hoger vraagt al een bovengemiddelde woordenschat.

De bril van sociale kringen

Vaak zijn je sociale kringen gevormd door mensen die meerdere van dezelfde brillen ophebben als jij. Dat kan het lastiger maken om andere brillen te zien of die voor waarheid aan te nemen. Stel jezelf de vraag: wat als ik beste vrienden zou zijn met iemand die meerdere ‘tegenovergestelde’ brillen draagt? Schrijf alles wat je kan bedenken in je opschrijfboekje. Het gaat er hierbij vooral om dat je je voorstelt dat je door een andere bril kijkt dan je gewend bent.

* Ik heb vrienden met wie ik vaak sport, dus beweging is belangrijk voor mij. Als een vriend niet van de bank te krijgen is, hoe kunnen we dan een gezellig avondje hebben? Een filmpje kijken, misschien? Ook leuk. Maar hoe voel je je fit als je niet sport? Oh, mijn vriend kikkert op na een lang, warm bad. Kan ik ook eens proberen…

Probeer zo zelf meerdere situaties te bedenken waarin je persoonlijke bril verandert al naargelang met wie je (niet) omgaat.